Vrijwel elk literair festival wordt tegenwoordig gekleurd door een (maatschappelijk) thema, een keur aan randprogrammering die niet altijd evenveel met literatuur te maken heeft en legio verspreide podia waartussen je moet hollen om je favoriete auteurs te bewonderen. Hoe anders is dat op de Nacht van de Poëzie, een jaarlijks feest op de laatste zaterdag van september in de Grote Zaal van de magnifieke poptempel TivoliVredenburg. Wie een mooie zitplek heeft bemachtigd doet er goed aan te blijven zitten, want even rondlopen leidt niet alleen tot het missen van fraaie voordrachten, maar ook geldt: opgestaan, plaatsje vergaan. Er is echter weinig reden tot kletspraatjes in de lobby en roken op het kletsnatte dakterras, want het poëzieprogramma is zoals we gewend zijn bijzonder onderhoudend en gevarieerd.

De presentatie van deze Nacht is wederom in de kundige handen van de Vlaamse schrijver-journalist Piet Piryns en voormalig Dichter des Vaderlands Ester Naomi Perquin. Zij houden de vaart erin, maar weten elke performer toch met een compliment of grap aan het publiek te introduceren. Het decor is met een groot oog en drie videoschermen wat onheilspellend, maar het schept wel een zekere grande allure.

Traditiegetrouw opent de afsluiter van vorig jaar ditmaal het bal, en zodoende neemt Gerda Blees even na achten het woord. Haar situationele poëzie ademt onderhuidse spanningen, maar is ook speels en frivool, zoals het gedicht over drie vrouwen waarvan de ene dit, maar de andere twee dat, hoewel een van hen zus, maar de andere twee zo, enzovoorts. Jammer genoeg is haar voordracht vanavond wat vlak en monotoon. Datzelfde geldt voor dichter nummer twee: H.C. ten Berge leest gedragen enkele gedichten waarin exotische locaties en de seizoenen een rol spelen. Het is traditionele en degelijke poëzie, maar het sprankelt niet. De wispelturige gedichten van Frans Kuipers maken wat meer los in de zaal, met name zijn krachtige pleidooi voor de moed (gericht aan zichzelf) kan op applaus rekenen. Deze eerste akte wordt afgesloten door muzikaal (en hoogzwanger) theaterduo Yentl & De Boer, die niet alleen over een verrassend grappig, creatief taalvermogen blijken te beschikken, maar ook met hun mooie samenzang, ontwapenende charme en humoristische liedjes veel luisteraars weten te bekoren.

Ook blok twee komt wat traag op gang met de weinig toegankelijke gedichten van Nachoem M. Wijnberg, al weet hij vanavond met een reeks verzen over een zekere afscheidswedstrijd toch een herkenbaar tafereel op treffende wijze te beschrijven. Na hem is het de beurt aan debutant Iduna Paalman, wiens kersverse bundel De grom uit de hond halen al een mooie ontvangst kende. Het is opvallend hoe zelfverzekerd Paalman op het podium staat en haar levendige verzen met verve en plezier de zaal in slingert. Haar poëzie is zowel in staat om een gevoelige snaar te raken als een lach op het gezicht te toveren: een knappe combinatie van de nieuwkomer. Vervolgens gaan de handen op elkaar voor de man wiens verrijzing uit de dood alleen door Lazarus zelf is overtroffen: Levi Weemoedt. De zeventigjarige dichter weet hoe hij een publiek moet bespelen en heeft de lachers op zijn hand met versjes die variëren tussen buitengewoon geestig en soms gewoon flauw (‘succesauteur: hij had meer boekenbals bezocht dan dat hij boeken had verkocht’). In 2015 stond Weemoedt ook op de Nacht en de gedichten die hij toen voordroeg zou je nu tot zijn greatest hits kunnen rekenen. Of het een bewuste keuze is om dat werk over te slaan weet ik niet, maar de keuze voor nieuwer werk is gedurfd. Het is leuk om Weemoedt vanavond tussen de ‘serieuzere’ dichters te zien, al komt hij bagage te kort om echt indruk te maken. Het is een harde overgang naar entr’acte nummer twee: Nora Fischer en Marnix Dorrestein brengen vanavond internationale (klassieke) liederen in meerdere talen ten gehore. De stem van Fischer is buitengewoon en het gitaarspel van Dorrestein uitstekend, maar de ‘moeilijke’ luisteract slaat helaas toch een beetje dood op het moment dat het publiek net even aan een pauze toe is.

Het derde blokje begint wat voortvarender met invaller en meesterdisser Adriaan van Dis, die bij afwezigheid van Breyten Breytenbach een selectie uit zijn favoriete Zuid-Afrikaanse poëzie voordraagt. Daarna luisteren we naar Kees Spiering, die ’s middags ook al op de ‘Kindernacht’ schitterde met zijn ontroerende en herkenbare jeugdpoëzie. Met een gedicht vol grappige, mooie beelden waarin de meester aan een verliefde puberjongen vraagt wat schoonheid is, weet hij de zaal definitief in te pakken. Dat geldt ook voor Ingmar Heytze die vanavond een thuiswedstrijd speelt en furore maakt met zijn tragikomische gedichten over vaderschap en opdringerige kunstenaars. Het is een prima performance, wat we van Heytze gewend zijn, zonder verrassend vuurwerk. Dat laatste komt zeker niet van de grote entr’acte die tegen elven het podium betreedt: Gilbert O’Sullivan. De vermaarde Ierse songwriter die in de jaren zeventig enkele wereldhits scoorde is best een verrassende naam op het affiche, en ondanks de herkenbare deuntjes, zijn prima zang en pianospel past zijn optreden meer bij een gala-avond van Radio 2 dan de Nacht van de Poëzie.

Asha Karami is een van de vijf debutanten op deze Nacht van de Poëzie en is verantwoordelijk voor een van de beste optredens. Verleden jaar haalde ze al de finale van het NK Poetry Slam en dat is te horen: elke regel houdt je op het puntje van je stoel. Hoogtepunt is een reeks met notities over dromen die ze besluit met een gedicht waarin een poëzieoptreden finaal de mist ingaat en de hoofdpersoon het publiek toebijt dat kenners wél doorhebben dat het gedicht nog niet was afgelopen. Esther Jansma is een van de weinige dichters op het programma zonder nieuwe bundel, sterker nog: de laatste bundel verscheen in het vorige decennium. Een nieuwe bundel komt er echter wel verzekert ze ons. Naast werk uit haar debuut van 31 jaar geleden draagt ze ook een gedicht voor van haar partner Wiljan van den Akker. Tom Lanoye haalt zijn in Utrecht woonachtige nichtje op het podium om samen met haar ’tooglied in tijden van #me2′ uit zijn Poëzieweekgeschenk ten gehore te brengen. Hij fleemt, kermt en schmiert in pogingen haar het hof te maken en zij levert een ijzersterk weerwoord. De Bosnische zanger Božo Vrećo brengt ten slotte samen met band een opwindend optreden. Gekleed in rok zorgt hij ook voor visueel spektakel, maar het is vooral de muziek die me doet verlangen naar een optreden in een klein zaaltje.

Sinds Het Literatuurhuis de Kindernacht organiseert is Babs Gons de vaste presentator van dat evenement. Dat ze ook een keer op de Nacht zou aantreden is niet meer dan logisch. ‘La Grande Dame van het Spoken Word’ laat zien waaraan ze die titel te danken heeft. In een van de twee gedichten die ze voordraagt beschrijft ze fraai hoe je elkaar aanvoelt in een relatie. Ivo van Strijtem laat in zijn optreden duidelijk horen een liefhebber van klassieke poëzie te zijn en verwijst onder meer naar Philip Larkin. Zijn nieuwe werk wekt de indruk al jaren geleden geschreven te zijn en blijft niet echt hangen. Hagar Peeters stond al voor ze debuteerde op de Nacht van de Poëzie en publiceerde deze maand haar bundel De schrijver is een alleenstaande moeder. Daaruit leest ze het lange openingsgedicht voor. Waar dat op papier prima werkt, komt dat vanaf het podium minder goed aan. Wellicht is de tekst te lang en te nieuw, of het tijdstip wreekt zich.

Wie de Nacht vaker heeft bezocht, weet dat de volgorde van de optredens een goed bewaard geheim is, maar de poëzielezer die de namen afstreept in de programmaflyer moet na het knetterende optreden van Eefje de Visser rechtop in z’n stoel hebben gezeten. Maud Vanhauwaert, Joost Decorte, Ellen Deckwitz en Rosa Schogt zijn de auteurs die we nog niet op het podium hebben gezien. De Antwerpse stadsdichter Maud Vanhauwaert mag als eerste en blijkt een van de meest speelse en grappigste dichters van deze Nacht. Haar kinderlijke geheimtaal biedt veel schunnige mogelijkheden: ze draagt een gedicht voor over een enthousiaste vrouw waarin voor elke lettergreep een ‘pa’ als prefix volgt, wat tot hilarische constructies leidt. Ze draagt zelfs (expres) zo snel voor dat het gedicht nog eens moet. Joost Decorte schreef met Stalker een bundel die meermaals genomineerd werd, maar nog niet in de prijzen viel. Helaas is hij niet heel goed te verstaan. Op de eerste rijen is hij te volgen, maar je hoort ook dat de geluidsman het volume omhoog schroeft. Wat geroep om luider voor te dragen laat hij onbeantwoord. Het benadrukt voor mij de intensiteit van zijn poëzie, waarin landschap en aanraking veelvuldig voorkomen, maar of ze dat overal in de zaal meekrijgen is de vraag. Ellen Deckwitz opent haar optreden met een jeugdgedicht over een jongetje dat na de scheiding van z’n ouders naar de McDonalds verhuist, maar de performance staat grotendeels in het teken van de nieuwe bundel Hogere natuurkunde over haar Indische familiegeschiedenis. Het is daarna aan de jazzy popband KOFFIE om met hun afro-beats het vermoeide publiek weer even op te peppen. Zowel Deckwitz als Rosa Schogt, die de Nacht mocht afsluiten, schreven zeer persoonlijke bundels waarin hun relaties tot familieleden en partners centraal staan. Waar Deckwitz met humor de indrukwekkende gedichten over persoonlijke trauma’s en haar Indische grootmoeder met een verleden in het kamp aankondigt, draagt debutante Schogt veel rustiger voor. Ze verklaart haar liefde voor Amsterdam, dicht over haar tweeling en maakt indruk met haar gedicht ‘Als ik’. Hierin wordt de hoofdpersoon tijdens een vrijpartij telkens afgeleid door de gedachten aan iemand die is omgebracht. Haar optreden zorgt voor een aandachtig luisterend publiek, dat iets na drie uur ’s nachts voldaan de zaal verlaat.

Hoewel Spiering en Lanoye prachtige optredens gaven en Weemoedt, Heytze en Van Dis goed werden ontvangen, kwam het vuurwerk vooral van de vrouwen. Opvallend was dat naast Babs Gons ook de debutanten imponeerden: Karami, Paalman en Schogt overtroffen samen met Deckwitz en Vanhauwaert de overige dichters. De twee podiumbeesten hadden in het tammere deel eerder op de avond zeker niet misstaan, want een nog groter publiek was hen van harte gegund, maar het veelzijdige programma werkte overduidelijk toe naar een poëtische climax.

Willem Goedhart & Maarten Praamstra