Het zwijgende braambos

In Exodus klinkt er een stem uit een brandend braambos: het is de stem van God die Mozes opdraagt met zijn volk te vertrekken uit Egypte, het land waar ze in knechtschap leven, en zich te laten leiden ‘naar een land goed en wijd, naar een land dat overvloeit van melk en honing’ (Exodus 3: 8, Naardense Bijbel). Ook in Baron Wenckheim keert terug van de Hongaarse Man Booker Prize-winnaar László Krasznahorkai komt een brandend braambos voor, maar opvallend genoeg is juist dit braambos een van de weinige plaatsen waar niet constant wordt gesproken – en bovendien wordt dit braambos wél door de vlammen verteerd. Dat er voor het volk in de stad aan de rand waarvan dit braambos gelegen is geen redding komt, hangt daar misschien wel mee samen.

Een blik op de inhoudsopgave doet het vermoeden ontstaan dat het verhaal gecomponeerd is als een muziekstuk: niet alleen staat hierboven de titel ‘Dansschema’, ook worden de hoofdstuktitels afgewisseld met kreten die tezamen toch iets wat op muziek lijkt impliceren: ‘TRRR… RAM, PAM, PAM, PAM, HMMM, RARIRA, RI, ROM’, afgesloten met een da capo al fine. Het lijkt erop dat we de vijfhonderd pagina’s weer van voren af aan kunnen lezen. Is hier sprake van een symfonie? Zoals de min of meer fonetische weergave van de klanken al suggereert, betreft het eerder een kakofonie: een bij tijd en wijle overweldigend lawaai van gebeurtenissen en stemmen waarin de mens zich niet altijd op zijn mooist presenteert.

Dit muziekstuk wordt voorafgegaan door een ‘waarschuwing’, waarin we een pagina’s lange toespraak horen van iemand die, ondanks dat hij aanvankelijk aangeeft dat geen enkele aanspreekvorm voor hem toereikend is, ‘want hij zou wel kunnen zeggen dat ze hem met dit of dat moesten aanspreken, maar dat zou allemaal geen enkele zin hebben, aangezien hij zich hoe dan ook niet aangesproken zou voelen, u zult mij, sprak hij met een metalige stem, gewoon nooit kunnen aanspreken, want u kunt niet met aanspreekvormen omgaan,’ zich toch aan een groep musici voorstelt als de impresario. Een nogal tirannieke en veeleisende impresario, die enerzijds de musici een onbegrensde ‘rapportageplicht’ oplegt, en anderzijds aangeeft dat hij alles wat ze hem verplicht zullen rapporteren, toch al van te voren weet. Het ontbreken van een aanspreekvorm en de alwetendheid die tegelijkertijd totale openheid verlangt komen ons bekend voor, en wanneer de impresario zegt dat de musici zijn woorden in hun oren moeten knopen, ‘en ik maak nu een grapje, alsof u Onze Lieve Heer zelf hoort,’ vermoeden we met welk verlangen zij naar de appel die hij al die tijd in zijn hand houdt zullen kijken.

Of de op deze waarschuwing volgende kakofonie kan worden begrepen als de ‘productie’ waarover de impresario spreekt, is niet duidelijk – maar feit is dat de muzikanten noch de impresario hierin herkenbaar als personages optreden. Het verhaal wordt verteld middels paginalange zinnen die, buiten een handvol uitzonderingen, telkens een gehele alinea innemen. In de meeste gevallen zijn het personages die andere personages over de voorvallen vertellen, wat over het algemeen de vorm van een monoloog aanneemt – tot een dialoog komt het zelden in dit boek. De lange zinnen waar geen punt aan lijkt te komen, verbeelden hoe de personages spreken en kletsen zonder daadwerkelijk tot een punt te komen. In hun taal gaat het niet om heldere overwegingen, gedachten die een logische lijn volgen, of het gezamenlijk tot iets komen; eerder zijn het met vermoedens en aannames doorspekte taalkronkels die vooral het eigenbelang moeten dienen.

Doordat we het verhaal van telkens andere stemmen horen, en een verteller weliswaar aanwezig is, maar op de achtergrond blijft door slechts het woord aan anderen te laten en zelden een eigen uitgesproken perspectief in te nemen, komt het verhaal voornamelijk fragmentarisch tot ons. Uit die fragmenten kunnen twee verhaallijnen worden gedistilleerd. Het boek opent met ‘de Professor’ die zich als een kluizenaar heeft teruggetrokken in het Braambos. Zo omzichtig als Mozes het braambos benaderde, zo bruut valt een jongedame de Professor lastig wanneer zij, bewapend met protestborden en een megafoon en gevolgd door een leger journalisten, eist dat hij haar erkend als dochter en daarnaar gaat betalen. Wanneer de Professor vervolgens ook nog problemen krijgt met een motorbende die ongevraagd over de vloer komt, besluit hij het hele Braambos plat te branden in een poging zelf te ontkomen.

In de tweede verhaallijn lezen we hoe de aankondiging van de komst van baron Wenckheim leidt tot een hoop opwinding; verwacht wordt dat de baron zijn rijkdom in de stad zal pompen om deze uit haar miserabele toestand te trekken. De baron overlijdt echter kort na aankomst, en bovendien lijkt het erop dat er in het geheel geen sprake is van een zak geld. De ondergang van de stad komt in een stroomversnelling, en eindigt met een apocalyptische vuurzee die de stad in een klap afbrandt. Buiten een paar verwijzingen en gemeenschappelijke personages lijken er geen duidelijke knooppunten tussen beide verhaallijnen te zijn. Eerder lijkt het verband gezocht te moeten worden in onderliggende verbanden en spiegelingen: zo vijandig als de Professor wordt benaderd, zo feestelijk wordt de baron onthaald; waar de Professor aan zichzelf genoeg heeft en in geconcentreerde denksessies diepgravende theorieën ontwikkeld, daar maakt de baron vooral een verwarde en afhankelijke indruk; in beide gevallen leidt het tot een allesverzengend vuur.

Krasznahorkai is een meester in het weergeven van de menselijke komedie. In dit geval is het inderdaad het komische aspect dat de boventoon voert: het verhaal is doorspekt met lachwekkende situaties, en de personages maken zich regelmatig onbedoeld belachelijk. Hilarisch is de discussie tussen de baron en een zich als zijn persoonlijke assistent opwerpende oplichter, die meent dat zijn bijnaam Dante een verwijzing is naar een Braziliaanse voetballer van Bayern München, terwijl de baron ervan overtuigd is dat Dante een groot Florentijnse dichter was. Toch wordt het boek nergens te flauw, en uit de humor van Krasznahorkai spreekt vooral een niet al te fraai mensbeeld. Personages zijn bijna zonder uitzondering laag-bij-de-gronds en ijdel, en tegelijkertijd meelijwekkend om hoe ze telkens weer hun valse hoop koesteren; laten ze zich enerzijds leiden door opportunisme en eigenbelang, daar blijven ze anderzijds hopen op een immer uitblijvend wonder dat hun samenleving zal redden.

Toch ontbreekt het Baron Wenckheim keert terug aan een bepaalde urgentie. Waar in de vorige in het Nederlands vertaalde roman van Krasznahorkai, De melancholie van het verzet, de dreiging van het begin af aan aanwezig was en het boek de lezer meer ruimte leek te bieden voor reflectie, daar volgen de gebeurtenissen elkaar nu wel erg snel op en overheerst het bespottelijke van dit alles. Vooral omdat Baron Wenckheim op een bepaald niveau hetzelfde verhaal lijkt te vertellen als De melancholie van het verzet, ligt een vergelijking van overeenkomstige elementen voor de hand: de zich uit de samenleving terugtrekkende meneer Eszter in het eerdere boek was een kleurrijk personage van wie de weerzin voor de wereld invoelbaar werd gemaakt, terwijl de Professor vooral onnavolgbaar is in zijn redeneringen vol verwijzingen naar bijvoorbeeld de verzamelingenleer; de op de lachspieren werkende verwelkoming van de baron haalt het niet bij de combinatie van angst en nieuwsgierigheid waarmee de komst van een vreemd circus in De melancholie van het verzet werd begroet.

Dat neemt niet weg dat er genoeg is wat Baron Wenckheim keert terug de moeite waard maakt. De ellenlange zinnen geven het boek een geheel eigen ritme dat verrassend genoeg goed leesbaar blijft. Het zal een lastige opdracht zijn geweest voor vertaalster Mari Alföldy, die toch wonderwel is geslaagd. En Krasznahorkai slaagt er opnieuw in om, met de nodige humor, een tragikomisch beeld te schetsen van een mensheid die, godverlaten en alleen, hopend op een wonder zijn eigen ondergang tegemoet gaat. Uit het brandende braambos spreekt geen stem die de mensen naar het beloofde land leidt; in plaats daarvan brandt het weg. En die impresario dan? Die besluit zijn waarschuwing vooraf als volgt:

‘[I]k ben degene die hier slechts toezicht houdt, ik ben degene die niets schept, alleen voorafgaand aan elke toon aanwezig is, want ik ben degene die alleen maar wacht tot het in Godsnaam eindelijk allemaal is afgelopen.’

Remco Nieberg

László Krasznahorkai – Baron Wenckheim keert terug. Vertaald door Mari Alföldy. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 496 blz. € 29,99.