Een dagboek over de indrukwekkende zomers vol poëzie en kunst

Wie ooit in Watou geweest is tijdens een van de poëziezomers, zal dat niet snel vergeten. Een slaperig dorpje nabij de grens tussen Vlaanderen en Frankrijk werd gedurende enkele maanden omgetoverd in een kunst- en poëziefestijn. Op verschillende locaties, van een bierbrouwerij tot een bejaardenhuis en van een vervallen boerderij tot de kerk naast het dorpsplein, kon de bezoekers zich onderdompelen in woord en beeld.

Gedichten konden worden beluisterd, ingesproken door de dichter zelf, of stonden uitvergroot op witgekalkte muren, afgewisseld met moderne kunst. Het was een beleving waar je graag een aantal uren voor onderweg was. Zelf ben ik er vijf of zes keer geweest, verspreid over een aantal jaren en heb iedere keer weer genoten van de diversiteit en intensiteit die het festival kenmerkten.

De initiator van deze zomers was Gwy Mandelinck. In 1980 begon hij met het organiseren van het eerste evenement dat uitgroeide tot de literair-culturele zomers van Watou. In Dat was Watou volgen we aan de hand zijn dagboeknotities de verschillende edities, tot en met 2008. In het begin stelde Mandelinck steeds een andere curator aan, zij moesten ‘de infrastructuur bewaken van een gebouw (niet zelden in staat van verval) waarvan hijzelf alvast de artistieke inkleding van de kamers bedenkt […]’ zo schrijft Luuk Gruwez in zijn voorwoord.

Kunstenaars van naam worden aangetrokken: Roger Raveel, Panamarenko, Marène Dumas, natuurlijk in combinatie met bekende dichters, zoals Herman de Coninck, Anna Enquist en Hugo Claus. In het begin stond of een kunstenaar of dichter centraal, later werkte Mandelinck met thema’s waaromheen de Poëziezomer opgetrokken werd.

Dat je van de ene plek naar de andere liep langs de glooiende velden of via een terrasje op het dorpsplein, maakte het er alleen maar mooier op. En de slaperigheid van het dorp was nooit helemaal verdwenen, ook die rust paste goed bij een dergelijke manifestatie van gedichten en kunstwerken.

En een aantal zaken waren permanent in het dorp aanwezig: op het plein naast de kerk het prachtige metalen silhouet van Hugo Claus, een eindje verder in het veld, vlak buiten het dorp, op een glazen plaat het bekende gedicht van Eddy van Vliet:

Dood

Dood. Heb geen angst. Talm niet
voor mijn deur. Kom binnen.
Lees mijn boeken. In negen van de tien
kom je voor. Je bent geen onbekende.

Hou mij niet voor de gek met kwalen
waarvan niemand de namen durft te noemen.
Leg mij niet in een bed tussen kwijlende
kinderen die van ouderdom niet weten wat ze zeggen.
Klop mij geen geld uit de zak
voor nutteloze uren in chique klinieken.

Veeg je voeten en wees welkom.

De aantekeningen lezen als een dagboek van een gepassioneerd organisator die zodra het evenement voorbij was al weer bezig was met de invulling van de volgende zomer. Hij putte uit zijn enorme netwerk, wist mensen aan zich te binden en de inwoners van het dorp te winnen voor zijn project.

Maar ook met de dichters moeten die zomers iets gedaan hebben. Daar voor te dragen, of je gedichten te presenteren zodat mensen de teksten in hun eigen tempo kunnen lezen, het moet iets magisch geweest zijn. Op 13 september 1994 noteerde hij:

Claus zorgde met zijn ‘Sonnetten’ voor een sterke finale. De dichter voelde zich vrij: het verhevene, die ironiserende blabla, de flauwe grap, een brok directe belijdenis, het animale. Hij kon zich die aspecten permitteren. Het Nederlands begon te zingen. Geen vers dat middendoor brak. Een glijbaan naar het open einde van een marathonmiddag.

We boden alle dichters een licht diner aan. Ontlading. De cultuurzender Arte – twee dagen actief in Watou – slaagde erin Claus een korte Franse ballade te laten zingen.

Een luchtige stijl, met beschrijvingen van wat er gebeuren moest of gebeurde, met overdenkingen en treffende observaties over kunst en poëzie. Zo schrijft hij op 21 november 1995:

Een hele reeks ‘zomers’ zit erop. Wat hebben die opgeleverd? Lessen in bescheidenheid? De vraag komt steeds terug of een gedicht en een beeldend werk meer kunnen zijn dan wat ze letterlijk zijn, er anders kunnen uitzien, ongewoner en daardoor ook wat anders door ze in een minder vertrouwede context te plaatsen. […] Watou is intussen geen genre geworden, maar eerder een samenvatting van twijfels en mogelijkheden.

Poëzie kun je lezen en naar kunst kun je kijken, maar in Watou heeft Gwy Mandelinck ervoor gezorgd dat je beide ook kunt beleven, er letterlijk in op kunt gaan, er de dag mee kan vullen terwijl je van locatie naar locatie loopt, de gedichten herkauwend en de kunstobjecten weer oproepend die je zojuist gezien hebt. En na een nachtje slapen kun je nieuwe gedichten horen en lezen en weer andere kunst bekijken en voelen.

‘De betekenis van de Poëziezomers lag wat mij betreft in de grote variëteit aan verrassende verknopingen van poëzie met kunst tegen steeds dezelfde landelijke achtergrond: Watou, parel van de Westhoek.’ schrijft Anton Korteweg in een intermezzo.

Een prachtig dagboek waarin ook veel gedichten zijn opgenomen. Een mooie herinnering aan een reeks indrukwekkende zomers die bij velen zonder twijfel een onuitwisbare indruk hebben achtergelaten.

Arjen van Meijgaard

Gwy Mandelinck – Dit was Watou, Dagboek van de Poëziezomers 1980-2008. De Arbeiderspers, Amsterdam. 350 blz. € 27,50.