De dubbelzinnige erfenis van het Russische verleden

Volgens de oude Sovjetpropaganda was met de bolsjevistische Oktoberrevolutie in 1917 een nieuwe, stralende toekomst geboren, de toekomst van het socialisme. Velen geloofden daarin, ook buiten de Sovjet-Unie. ‘Ik heb de toekomst gezien, en het werkt,’ schreef de Amerikaanse journalist en fellow-traveller Lincoln Steffens euforisch na een bezoek aan Sovjet-Rusland in 1919.

De werkelijkheid bleek echter weerbarstiger. De Russische twintigste eeuw was ongemeen gewelddadig en wreed. Het land werd getroffen door talloze vormen van ongebreideld geweld en repressie. De Oktoberevolutie, eigenlijk een ordinaire staatsgreep, leidde tot een bloedige burgeroorlog. Op het slagveld van de Eerste Wereldoorlog werden zware verliezen geleden en bij het vredesverdrag van Brest-Litovsk (1918) verloor de nieuw Sovjetrepubliek grote stukken land en kapitaal aan Duitsland. De boerenstand werd tijdens de collectivisatie met zware dwang over de kling gejaagd en dit leidde tot ernstige hongersnood, vooral in de Oekraïne, waarbij miljoenen slachtoffers vielen. De communistische overheid ontpopte zich met name (maar niet alleen) onder Stalin tot een meedogenloze terreurmachine, die miljoenen burgers ombracht of naar de kampen van de Goelag deporteerde, waar tallozen door ontbering en uitputting het leven lieten. Voor de overwinning in Tweede Wereldoorlog betaalde de Sovjet-Unie een ongekend hoge prijs op economisch en menselijk gebied. Het land betreurde met bijna 30 miljoen doden de meeste slachtoffers van alle deelnemers aan deze oorlog. Toen, na jaren van stagnatie en voortgaande repressie, onder Gorbatsjov een nieuwe tijd leek aan te breken, veranderde de Sovjet-Unie in de jaren van Boris Jeltsin tot een land waar het flipperkastkapitalisme welig tierde en de gewone man de tucht van de vrije markt onbarmhartig kreeg te voortduren, terwijl de oude partijoligarchen en slimme jongens stinkend rijk werden.

Het glorieuze socialisme liet verstek gaan, constateert Rusland-deskundige Marc Jansen in De toekomst die nooit kwam. In dit boek staat de vraag centraal hoe Rusland met dit door tragedies en bloedvergieten getekende verleden omgaat. Jansen ontdekt in zijn onderzoek twee tegenstrijdige tendensen. Enerzijds is er in Rusland een hang naar het tsaristische verleden, naar een tijd dat Rusland nog puur en ongeschonden was. Nicolaas II, de tsaar die door de bolsjevieken in de kelder van een huis in het huidige Jekaterinaburg met zijn gezin werd uitgemoord, is door de Russisch-orthodoxe kerk als martelaar heilig verklaard. Toen in 2017 ter gelegenheid van de herdenking van de honderdste verjaardag van de moord voor de Kathedraal op het Bloed in Jekaterinaburg een mis werd opgedragen, was de publieke belangstelling enorm.

Anderzijds is er een opleving van de Stalincultus, die nationalistisch en patriottistisch is gekleurd. Generalissimo Jozef Stalin als grote held en bevelvoerder die het machtige Russische leger in de Grote Vaderlandse Oorlog tegen de Duitsers naar de glorieuze zege heeft geleid. Er is dan ook steeds meer aandacht voor de Dag van de Overwinning op 9 mei, inmiddels de belangrijkste feestdag in Rusland. De herdenking van de Oktoberrevolutie, jarenlang een belangrijk hoogtepunt voor het communistische bewind, wordt sinds 2005 niet meer gevierd. Zelfs aan de honderdste verjaardag van de Russische revolutie is stilzwijgend voorbijgegaan.

De schaduwzijden van het communistische verleden worden vrijwel volledig genegeerd. Een burgerrechtenorganisatie als Memorial, die de slachtoffers van de Grote Terreur een stem wil geven, wordt door de autoriteiten weggezet als ‘buitenlandse agent’. President Vladimir Poetin spreekt vaag over ‘politieke repressies’, zonder ze nader te duiden. Hij zal de term ‘Grote Terreur’ niet in de mond nemen, noch de naam van Stalin in verband met die ‘repressies’ noemen.

Poetin kiest voor een eenzijdige, positieve kijk op de geschiedenis. De Russische president, schrijft Jansen, ‘verkiest een geschiedenis waarvoor men zich niet hoeft te schamen, waarop je juist trots kunt zijn. Daarbij hoort een patriottische canon bij van een Groot Rusland, waarin 1917 niet als scheidslijn fungeert, en die zowel plaats biedt aan Stalin, de overwinnaar van de Grote Vaderlandse Oorlog, en andere Sovjetsleiders, als aan de door de Russisch-orthodoxe kerk heilig verklaarde Nicolaas II en de overige tsaren.’

Is dit de manier om met het complexe en traumatische verleden van Rusland in het reine te komen? Marc Jansen meent van niet. Hij citeert instemmend historicus Andrej Zoebov, die zegt dat de Russen eerst schoon schip met hun verleden moeten maken voordat ze ‘een normaal volk’ kunnen worden. Het verleden onder ogen zien, inclusief de diepzwarte schaduwkanten kanten, is volgens Marc Jansen ‘een manier om de toekomst leefbaar te maken.’ Jansen weet dit in een glashelder geschreven betoog, waarin je in vogelvlucht langs honderd jaar (Sovjet)-Russische geschiedenis scheert, aannemelijk te maken. Een aanrader voor iedereen die meer wil begrijpen van dubbelzinnige ideologie die nu in Rusland in zwang is.

Aart Aarsbergen

Marc Jansen – De toekomst die nooit kwam, Hoe Rusland worstelt met zijn verleden. Van Oorschot, Amsterdam. 186 blz. € 20,-.

(Foto boven via Wikimedia)