In een wig van tijd

Iedere recensie legt een leeservaring bloot en doet daarmee afbreuk aan het zelf ontdekken van het verhaal. Bij de ene roman ervaar je dat meer dan bij de andere. Daisy Johnsons Onder het water is zo’n roman van mythische proporties waarvan je eigenlijk alleen maar zou willen zeggen: koop dit weergaloze boek!

Ronddwalend langs rivieroevers in desolate gebieden ontwaar je het verhaal van Gretel, een solitaire lexicografe die zestien jaar geleden haar moeder voor het laatst zag:

(…) ik ben dertien jaar oud en jij bent mijn verschrikkelijke, fantastische, angstaanjagende moeder. We wonen op een boot op de rivier en we hebben woorden die niemand anders kent. We hebben een taal van onszelf. Je zegt dat je het water langs hoort efferen; ik antwoord dat hier geen rivier in de buurt is, maar dat ik het soms ook hoor. Je zegt dat je wilt dat ik wegga, je hebt sjeestijd nodig. Ik zeg dat je een harpiedoedel bent en je wordt boos of lacht zo hard dat je moet huilen.

Onverwacht vindt Gretel haar moeder terug en ze ziet zich genoodzaakt hun verleden op te duikelen:

Dit is jouw verhaal – een paar leugens, een paar verzinsels- en dit is het verhaal van de man die mijn vader niet was en van Marcus, die aanvankelijk, Margot was – nogmaals, geruchten, giswerk – en ten slotte is dit verhaal – het ergst van al – van mij. Dit begin eis ik op.

Maar gemakkelijk gaat dat opdelven niet, want wat weet je nog van je jeugd, als je geen fotoboeken of familieleden hebt om herhaaldelijk je verleden te memoriseren? Gretel bevraagt het relict van haar herinneringen: blijft het spoor hetzelfde of verandert het als je herinneringen in de loop der tijd herschrijft?

Alles wat we ons herinneren, wordt doorgegeven, overdacht, is nooit hoe het in echt is geweest. Het maakt me angstig, rusteloos. Ik zal nooit weten wat er echt gebeurd is.

We zijn pas op pagina 15 en hier zou u het (voor nu) bij moeten laten. Of misschien helpt het nog om te weten dat de roman op de shortlist stond van de Man Booker Prize 2018 en dat Johnson voor haar debuut (de verhalenbundel Veenland) maar liefst drie prijzen in de wacht sleepte. Maar lees niet verder, als je jezelf het plezier gunt om samen met de verteller haar tragische verleden op te graven. Bereid je voor op een duizelingwekkende zoektocht die je lang zal heugen.

Al lezend betreden we aan Gretels hand het sinistere labyrint van haar jeugd. Veel is schimmig, vergeten, weggeduwd:

Het is moeilijk, zelfs nu, om te weten waar te beginnen. Voor jou is je geheugen geen lijn maar een reeks raadselachtige cirkels die naar binnen komen en zich dan weer terugtrekken. Er zijn momenten dat ik bijna gewelddadig word.

Het is niet alleen de verteller die moeite heeft om boven water te halen wat er in hemelsnaam is voorgevallen. Wat zorgde ervoor dat haar moeder ineens spoorloos verdween? Waarom liet ze haar dertienjarige dochter aan haar lot over? Kundig spiralend, via afwisselende verhaaldraden in heden en verleden, voert Daisy Johnson je terug naar het begin:

Onze geboorteplaatsen komen terug. Ze vermommen zich als migraine, buikpijn, slapeloosheid. Ze zijn de manier waarop we soms vallend wakker worden, tastend naar het nachtlampje, ervan overtuigd dat alles wat we hebben opgebouwd in de nacht is verdwenen. We worden vreemden voor de plek waar we geboren zijn. Zij zou ons niet herkennen, maar wij zullen die plek altijd herkennen. Ze is als merg voor ons, ze zit in ons verwerkt. Werden we binnenstebuiten gekeerd, dan zouden er plattegronden aan de verkeerde kant van onze huid gekerfd staan. Puur zodat we onze weg terug kunnen vinden. Alleen, aan de verkeerde kant van mijn huid staan geen kanalen en treinsporen en een boot gekerfd, maar altijd: jij.

Daisy Johnson laat alles parallel aan elkaar verlopen en door het repeteren van slechts drie titels ontstaat een cyclisch proces. We zitten opgesloten ‘in een wig van tijd’ waar we onszelf niet uit kunnen loswrikken. Net als Gretel en haar moeder moeten we het doen met flarden, fragmenten. Alle hoofdstukken (op één na) hebben de titel Het huisje, De jacht of De rivier. In hoofdstukken met de titel Het huisje vertrekken we steeds vanuit het verhaalheden, waarin Gretel haar moeder na zestien jaar heeft teruggevonden en haar bij zich laat wonen. Helaas is haar moeder zwijgzaam en herinnert ze zich de taal niet die haar tot mens maakt. Er zijn slechts sporadisch momenten dat hun twee vertellingen zich verweven, samenvallen. Het terugblikken verloopt met horten en stoten, want moeder en dochter spreken niet meer dezelfde taal. Tussen hen bevindt zich een moeras van miscommunicatie.

De hoofdstukken met de titel De jacht voeren ons stapje voor stapje terug naar die noodlottige laatste winter samen op de boot, op een plaats die zich buiten de gebaande paden bevindt:

Ik herinnerde me dat je vroeger zei dat we nergens waren, dat we ons buiten de wereld bevonden. Alsof de plek waar we aangemeerd lagen niet op de kaarten stond; geografie daar niet van toepassing was.

Ze leefden er verwilderd, in een magische wereld die ze zelf vormgaven. Op die afgelegen plek heersten niet alleen de nietsontziende, wrede krachten van de natuur, maar ook de wezens die aan hun verbeelding ontsproten. Vooral de Bonak, een onheilspellend wezen dat zich in het water schuilhoudt, hield hen in zijn greep.

De hoofdstukken met de titel ‘De rivier’ vormen de fluïde schakel. Hier bevindt zich de sleutel tot het verklaren van de onontkoombare tragedie die moeder afriep over haar en haar gezin. Het vertelsperspectief wisselt ook naar anderen die een cruciale rol speelden in hun verleden. Zij bieden ons een inkijkje in het symbiotische leven van moeder en dochter, waarin ze zich zowel talig als fysiek van de wereld hebben afgesloten.

Uiterst behoedzaam geeft Johnson ons steeds iets meer scherven van een antieke, gebroken vaas. Tijdens het leggen van de puzzelstukjes wordt niet alleen een universeel moeder-dochterverhaal zichtbaar, maar ook Sophocles’ mythe van Oedipous. Margot/Marcus is niet wie hij/zij denkt te zijn, Fiona blijkt niet voor niets in raadselen te spreken en Gretel is niet de enige die door moeder bij geboorte Gretel genoemd is. Het is onvoorstelbaar knap hoe Johnson een volstrekt eigentijdse draai heeft weten te geven aan dit oude stofcomplex, dat in wezen draait om het dilemma dat ontstaat als ouders hun kinderen verlaten. Ze voegt er allerlei lagen aan toe door te reflecteren op de bedrieglijke werking van het geheugen, op identiteit, op keuzevrijheid en op de verregaande consequenties van de plaats waar je opgroeit en de taal die je daar leert.

Bepaalde vragen blijven rondzoemen in je hoofd, lang nadat je het boek uit hebt: Worden je gedachten en en handelingen bepaald door de taal die in je hoofd zit? ‘Als je iets uitsprak, werd het dan echt op een manier die het daarvoor maar deels was?’ Kun je jezelf paranoïde maken door geheimen in je binnenste te laten kronkelen? Kunnen herinneringen terugsluipen? Is vergeten een vorm van zelfbescherming?

Johnsons taalregister is om door een ringetje te halen, met vindingrijke beelden, speelse neologismen en symbolisch gelaagde taal. Petje af ook voor de vertaalster Callas Nijskens die hier een voortreffelijke vertaling van heeft weten te maken. Het kan niet anders of het meticuleus geconstrueerde Onder het water van Daisy Johsnon gaat schitteren op de shortlist voor de Europese Literatuurlijst.

Miriam Piters

Daisy Johnson – Onder het water. Vertaald door Callas Nijskens. Koppernik, Amsterdam. 272 blz. € 22,50.