De sergeant en de valse tsaar

De kapiteinsdochter (1836) van Alexandr Poesjkin begint intrigerend. De verteller deelt mee dat hij al voor zijn geboorte als sergeant in het leger is geregistreerd. Zolang Pjotr Grinjov, de ik-verteller van Poesjkins enige voltooide roman, onderwijs geniet, is hij ‘officier met verlof’.

Grinjov is een jonge edelman wiens vader ook militair is. Als hij volgens zijn vader oud genoeg is om dienst te nemen, reist hij met zijn lijfknecht Archip naar Orenburg. Tijdens de reis leert Pjotr gokken, drinken en biljarten. Hij overleeft een sneeuwstorm en ontmoet twee mannen die later een beslissende rol in zijn leven zullen spelen. Zijn vrijgevigheid en rechtschapenheid zullen hem later nog goed van pas komen tijdens zijn queeste om zijn geliefde Masja, de kapiteinsdochter uit de titel, te redden.

Centraal in Poesjkins roman, die hij tussen 1833 en 1836 schreef, staat de Poegatsjov-opstand (1773-1774), waarover de auteur in 1834 een uitvoerige studie publiceerde. Jemelian Poegatsjov (ca. 1740-1775) leidde een opstand tegen het bewind van tsarina Catharina de Grote. Hij doet zich voor als de nieuwe tsaar en plundert en belegert met een regiment Oeral-Kozakken het vestingsplaatje Bjelogorsk waar Grinjov bij kapitein Mironov en zijn gezin woont. Poesjkin bedient zich van een hele reeks samenstellingen om aan te geven dat Poegatsjov een neptsaar is: valse tsaar, charlatankroonpretendent, pseudotsaar, charlatan-tsaar en tsaar-zwendelaar. Wie Poegatsjov niet als nieuwe tsaar erkent, wordt ter dood gebracht. Alleen van Grinjov accepteert de rebellenleider de waarheid, zolang hij die in mooie woorden verpakt.

Met zijn welbespraaktheid weet Grinjov de neptsaar keer op keer te paaien. Door de waarheid een beetje te verdraaien en in te spelen op Poegatsjovs ijdelheid ontsnapt Grinjov verschillende keren aan de dood en weet hij zelfs zijn geliefde Masja te behoeden voor verkrachting door de Kozakken en een gedwongen huwelijk met zijn nemesis Sjvabrin, zijn voormalige kamergenoot in de kapiteinswoning. Zijn spel met de taal is een genot om te lezen.

Voor een negentiende-eeuwse historische roman is De kapiteinsdochter heel toegankelijk. Poesjkins proza doet lichtvoetig aan in de vertaling van slavist Hans Boland, die al het werk van de negentiende-eeuwse Russische schrijver die van 1799 tot 1737 leefde, heeft vertaald. Boland, die ook het werk van veel andere grote Russen in zeer leesbaar Nederlands heeft vertaald, heeft Poesjkin met Michael Jackson en Mozart vergeleken vanwege de muzikaliteit van zijn taal en de populariteit die de schrijver tijdens zijn korte leven genoot. De kapiteinsdochter verscheen in 1837, kort nadat Poesjkin om het leven was gekomen in een duel met de zoon van de Nederlandse gezant in Sint-Petersburg.

Aan het eind van het boek wordt Grinjov beschuldigd van collaboratie met Poegatsjov. De jonge militair heeft de schijn tegen omdat hij een paard en een schapenvacht van de charlatan-tsaar heeft gekregen en als vrij man in het bezette Bjelogorsk kon rondlopen. In de rechtbank is de woordkunstenaar veel stiller dan we van hem gewend zijn. Hij staakt zijn verdediging omdat hij Masja niet bij de rechtszaak wil betrekken. Dat Poesjkins vertaler ooit van heulen met de vijand beschuldigd zou kunnen worden, is ondenkbaar. Toen Rusland Boland in 2014 de Medaille van Poesjkin, een prestigieuze Russische literatuurprijs, wilde toekennen, weigerde de vertaler die omdat hij tegen het regime van Poetin is. Hij beschouwt Poetin als een ‘genocidale platworm’, schreef Boland in een opiniestuk in Trouw waarin hij zijn weigering van de prijs toelicht. Een lastercampagne in de Russische staatsmedia viel hem ten deel.

Marie-José Klaver

Alexandr Poesjkin – De kapiteinsdochter. Vertaald uit het Russisch door Hans Boland. Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam. 160 blz. € 18,99.