Drugs zijn slecht

Je bent nog maar op bladzijde 13 aangekomen van de debuutroman Victor van David Steenmeijer en dan ben je al bang dat de hoofdpersoon het eerste hoofdstuk niet overleeft. Hij krijgt te horen dat hij een kamer krijgt in een studentenhuis.

Mijn hart begint als een kat in het nauw door mijn borstkas te springen. Ik doe mijn best kalm te blijven – kan mijn ademhaling maar moeilijk reguleren.

Dat kan ik me voorstellen als je hart door je borstkas aan het springen is. Op de volgende bladzijde lijkt de fysieke toestand van Victor nog erger.

De ruis van mijn astmatische adem neemt het gesprek over. Ik wil van alles vragen maar krijg geen woord uit mijn strot geperst, alsof mijn longen binnenstebuiten zijn gekeerd.

Een paar regels later zit de ellende in het lijf wat lager.

Steekjes in mijn voeten, alsof het in mijn schoenen krioelt van de babyschorpioentjes.

Je zou voor minder 112 bellen.

Victor staat op een kruispunt in zijn leven. Hij studeert psychologie in Nijmegen, gaat op kamers, zijn moeder is overleden en hij maakt het ook uit met een nogal krengige, epileptische vriendin. De ontmoeting met de jonge, succesvolle dj Twan die een sigaretje bij hem bietst op het station verandert zijn leven verder. Dat dat gebeurt in Utrecht waar de oom van Twan een morsig café heeft met morsige klanten is een wat ongeloofwaardig zijspoor. Twan serveert hem daar een kopje koffie. Nogal heet.

Terwijl blaren uit mijn tongoppervlak schieten als paddenstoelen uit de grond gaat Twan naar de kraan en vult een glas met water.

Hij heeft wel snel wat, onze Victor.

Maar laten we een beetje opschieten. Victor raakt bevriend met Twan, die een vrije seksuele moraal heeft en ook met Victor zoent, maar Victor is meer van de vrouwen en dat treft, want in de entourage van Twan bevindt zich Anne. Dat wordt zijn grote nieuwe liefde. Via Twan komen ze op party’s op afgelegen plekken en louche tenten. Via hem raakt hij ook aan diverse verdovende middelen: pillen, cocaïne, xtc, ketamine, noem maar op. Dat gaat niet goed mensen.

Het is altijd fijn als jonge schrijvers geen oude mannenboeken schrijven, maar de thematiek jonge man uit de provincie gaat ten onder in de grote stad heb ik al in heel veel varianten gelezen. Interessant is dan of iemand er een eigen draai aan probeert te geven en dat gebeurt helaas nauwelijks. Er zit wel een te dun draadje in over het het claimgedrag van zijn moeder, met een hint naar seksueel misbruik, maar dat trauma wordt nauwelijks uitgewerkt. Het zou de verloedering die volgt iets begrijpelijker hebben gemaakt. Misschien had een eigen stijl het verhaal naar een hoger plan kunnen trekken, maar ook dat is niet het geval als je zinnen tegenkomt als: ‘Glimlachend beweeg ik mijn hoofd van links naar rechts.’ Het is altijd goed als schrijvers hun personages niet te veel met het hoofd laten schudden, maar dit is een wel heel omslachtige bewering. Wat te denken van: ‘Met vergrendelde lippen bewoog ik mijn hoofd op en neer.’ Het is altijd goed als schrijvers hun personages niet te veel laten knikken in een roman, maar als je ‘Ik knikte zwijgend.’ bedoelt dan is het een wel heel omslachtige bewering. Of ‘De frons in zijn wenkbrauwen keert terug, op zijn voorhoofd verschijnen meanderende plooien.’ Het is altijd goed als schrijvers voorkomen dat ze twee keer het werkwoord fronsen gebruiken in een zin, maar als je ‘meanderende plooien’ schrijft dan denkt de lezer alsnog aan het woord fronsen.

Victor had baat kunnen hebben bij een iets strengere redacteur die Steenmeijer gedwongen zou hebben om nog twee versies van zijn roman te schrijven voordat het boek gepubliceerd zou worden.

Coen Peppelenbos

David Steenmeijer – Victor. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 270 blz. € 20.