Een gitzwart sprookje

Het was een mooie vondst van de Mexicaanse Fernanda Melchor (1982, Veracruz) om een heks op te voeren in haar roman Orkaanseizoen. De tienduizenden vrouwen die in de Europa werden geëxecuteerd tussen de vijftiende en de achttiende eeuw, waren immers net zozeer slachtoffers van feminicide – het vermoorden van vrouwen omdát ze vrouwen zijn – als hun vele lotgenoten in het Latijns-Amerika van vandaag. In september 2019 kwamen honderden vrouwen nog op straat in Mexico-Stad na een verkrachtingszaak waarbij politieagenten waren betrokken. Naar schatting zouden er trouwens gemiddeld tien vrouwen per dag worden vermoord in Melchors thuisland.

Het begin van dit boek leest dan ook als een grimmig sprookje: een stel jongens treft in het straatarme La Matosa het lijk aan van de Heks, een wat zonderlinge vrouw die aan de rand van het dorp woonde, brouwseltjes verpatste aan haar dorpsgenotes en bijgevolg behoorlijk in de kijker liep, zeker sinds het gerucht de ronde deed dat ze een fortuin verstopte in haar schamele huisje en de dood had veroorzaakt van enkele dorpsgenoten door hen te betoveren. De door bijgeloof en misogynie gekenmerkte samenleving keerde zich tegen haar:

En sommige wijven zijn nog grotere smeerlappen en die gaan naar het bos om doornappel te plukken, een kelkvormige bloem die in de regentijd over de bodem groeit, en van die bloemen maken ze een thee voor je waar je helemaal gek van wordt en volledig in hun macht komt, onderworpen als een slaaf aan hun voeten, zonder dat je ook maar iets merkt van dat gedoe.

Er zitten dus wat magische elementen in dit boek, en als Melchor La Matosa bovendien karakteriseert als een – weliswaar verschrikkelijk gewelddadig en absoluut niet idyllisch – mythisch oerdorp, is de associatie met het Macondo van Gabriel García Márquez snel gemaakt. Niet voor niets vermeldt Melchor haar Colombiaanse voorbeeld in het nawoord. Alleen rijst zo wel de vraag of ze niet iets té schatplichtig aan hem wordt.

Want dat de Latijns-Amerikaanse literatuur in een zoekende, aftastende fase verkeert, is inmiddels wel duidelijk. De boom, zeg maar de gloriedagen waarin onder meer Márquez, maar ook Vargas Llosa het continent een prominente plaats in de wereldliteratuur gaven, is definitief voorbij. Een jammerlijk gevolg van die periode is dat de Spaans-Amerikaanse literatuur in de Europese perceptie nog steeds aan een bepaald exotisch beeld moet beantwoorden. Schrijvers die daar niet aan willen meedoen, worden in de mainstream niet zelden als ‘te westers’ bestempeld.

De te vroeg gestorven Roberto Bolaño was misschien wel degene die het verst ging in de zoektocht naar een nieuwe vorm: in zijn vuistdikke roman 2666 wijdde hij een heel deel aan vrouwenmoorden in de buurt van Santa Teresa, een gefictionaliseerde versie van Ciudad Juárez. In al zijn haast onverdraaglijke rauwheid kan het worden gezien als een demystificatie, een poging om dat geromantiseerde beeld van de Latijns-Amerikaanse werkelijkheid aan flarden te schieten.

Op haar manier gaat Melchor ook dat beeld te lijf: het boek baadt in een sfeer van hel en verdoemenis, en met een spervuur van Mexicaans slang en krachttermen creëert ze een parlando van door eindeloze, met komma’s bij elkaar gehouden zinnen. Het is duidelijk dat ze daarmee een bepaald schokeffect beoogt, maar op die manier schrijft Melchor wel eentoniger dan pakweg haar landgenoot Emiliano Monge.

Het door narco’s, hoeren, travestieten, corrupte flikken, gewetenloze politici, junkies, schooiers, incestplegers, zatlappen en meer van dat fraais bevolkte La Matosa is een hopeloze plek, een godvergeten hol waar niemand – ook niet die ene handige jongen die hoopt naar Cancún te ontkomen en daar een nieuw bestaan op te bouwen – aan kan ontsnappen. Wel vraag je je af of Melchor niet wat de neiging heeft om zich iets te veel te wentelen in de marginaliteit, om iets te nadrukkelijk te koketteren met de smerigheid van het bestaan.

Als je dit boek louter beoordeelt op de intentie van de schrijver, zonder de vergelijking te maken met tijdgenoten of je af te vragen wat er had kúnnen staan, is Orkaanseizoen dus zeker geen mislukking: op haar manier heeft Melchor een verdienstelijke poging gedaan om een vorm te vinden waarmee ze de werkelijkheid van haar land met fictie kan benaderen. Een andere vraag is of ze nog veel verder kan gaan in die richting, of ze de uitzichtloosheid en troosteloosheid niet meteen ook afdoende heeft beschreven, en of de literaire weg die ze heeft gekozen, uiteindelijk niet even weinig toekomst heeft als haar personage Norma:

[…] en Norma zag haar moeder nooit, want die had ten slotte werk gevonden in een fabriek waar leren jacks werden gemaakt, en soms draaide ze twee ploegendiensten achter elkaar zodat ze voldoende geld zouden hebben, en Norma miste haar moeder, maar ze leerde algauw dat als ze huilde wanneer zij terugkwam van haar werk, dat als ze klaagde over haar broers en zus en over de rotstreken die ze hadden uitgehaald, dat haar moeder dan zo verdrietig werd dat ze het zich later, later in haar kop haalde haar schoenen aan te trekken en uit te gaan, iemand te zoeken die haar uitnodigde om iets te drinken, zodat Norma haar mond maar hield.

Daan Pieters

Fernanda Melchor – Orkaanseizoen. Uit het Spaans vertaald door Bart Peperkamp. Wereldbibliotheek, Amsterdam. 304 blz. € 22,99.