Liefdesroman van het zuiverste water

Achter in Kartonnen dozen, de nieuwe roman van Tom Lanoye, is een overzicht van zijn andere werk afgedrukt: twaalf titels, onderverdeeld in ‘proza’, ‘poëzie’, ‘toneel’ en ‘satirische kritieken’. Het overzicht zwijgt van de theatershows die Lanoye enkele jaren geleden tot in alle uithoeken van Nederland en Vlaanderen hebben gebracht en van het filmscript dat hij vervaardigde naar zijn roman Alles moet weg, maar als één ding duidelijk is, dan is het wel dat de schrijver zich wil manifesteren in alle literaire genres.

In een interview heeft hij ooit toegegeven dat hij zijn schrijverscarrière zorgvuldig had gepland. Vóór zijn dertigste zou hij in elk geval een roman hebben gepubliceerd — en dat is hem gelukt. Kartonnen dozen, zijn tweede roman, vertelt hoe en wanneer bij Tom Lanoye het vuur voor de literatuur werd ontstoken. Het boek is tevens het verhaal van een katholieke jeugd in een Vlaams provincienest, systematisch opgeborgen in kartonnen archiefdozen en nu definitief ondergebracht in de ultieme kartonnen doos:

De doos die alle andere dozen overbodig maakt. Zij kan alles bevatten, hoe omvangrijk of verdorven, ridicuul of smetteloos het ook is. Zij is sterker dan een reiskoffer, mooier dan een versleten schoenendoos, handiger dan een archiefbox. U houdt haar in uw handen.

Met dezelfde systematiek als waarmee Lanoye zijn toekomst als schrijver plande, en met hetzelfde fanatisme als waarmee hij de verplichtingen die hij zichzelf oplegde ten uitvoer bracht, heeft hij nu de wortels van zijn schrijverschap geïndexeerd en gearchiveerd. Maar meer dan dit alles is Kartonnen dozen een liefdesroman van het zuiverste water, de evocatie van de onmogelijke liefde.

Het is een bekentenisroman in de beste betekenis van het woord: er wordt omgezien zonder wrok, zonder schuldgevoel, hoofdzakelijk ook zonder spijt, en daarmee is Kartonnen dozen óók een ontwikkelingsroman, want het boek verhaalt van de weg die Tom Lanoye is gegaan voordat hij werd wie hij is.

In zekere zin is het boek ook een kijkdoos, wat vooral te danken is aan de beeldende stijl waarmee Lanoye schrijft en aan de nadruk die hij soms aan zijn beelden geeft.

De ik-figuur — Kartonnen dozen is autobiografisch — wordt rond zijn tiende jaar heimelijk verliefd op een andere jongen, in het boek slechts aangeduid met de letter Z. In de loop van de 148 bladzijden weet Lanoye het verlangen dat hij door de jaren heen voor Z. koesterde haast voelbaar te maken. Zijn geest legt alle bewegingen van Z. filmisch vast, wat het de jonge Tom ’s nachts gemakkelijk maakt om masturberend tot een hoogtepunt te komen. Gemasturbeerd wordt er in de roman met een onmiskenbare gedrevenheid (acht keer op een dag is het persoonlijk Olympisch record, over een week genomen is 23 keer het record — kennelijk hield de schrijver in wording ook wat zijn ejaculaties betreft een systematische boekhouding bij) en op alle mogelijke manieren.

De eerste kartonnen doos uit het boek is de reiskoffer die het ziekenfonds verschafte aan de tienjarige zonen van zijn leden ten behoeve van een gezamenlijk uitstapje naar de Ardennen. Hier raakt de jonge ‘ik’ betoverd door Z. Tijdens een andere reis, zeven jaar later, nu met de leerlingen van de hoogste klas en veelzeggend genoeg naar Griekenland, lijkt de heimelijke liefde eindelijk zijn vervulling te krijgen, maar hier blijkt dat het bij Z. slechts om een puberale aandoening van tijdelijke aard ging. Bij Tom Lanoye is de homoseksualiteit — die op dat moment nog onbenoemd was — blijvend, net als trouwens, in zekere zin, zijn liefde voor Z. Bij alles wat hij schrijft kan hij niet nalaten te denken: wat zou Z. ervan vinden?

Mogelijk is dit zelfs in al zijn eenvoud de drijvende kracht achter Lanoyes schrijverschap. Kartonnen dozen is een universele liefdesroman, die gaat over de alles verzengende aantrekkingskracht die de een op de ander kan hebben. Dat het hier toevallig — of niet toevallig — gaat over de liefde van een jongeman voor een andere jongeman doet daarbij niet terzake. Het knappe van dit boek is dat de schrijver niet probeert zijn homoseksualiteit te verklaren, die is er altijd geweest.

Tom Lanoye voert een paar mooie bijfiguren ten tonele. Zo is er zijn tante ‘Pit’ Germaine die de gave van het gesproken woord bezit:

Geen moment houdt zij haar mond. […] Een onstuitbare stroom van verhalen, een onduidelijk begin dat verborgen ligt in een vorig verhaal en een onduidelijk slot dat al volop deel uitmaakt van het volgende verhaal.

En de leraar Nederlands bijgenaamd Mussolini die met aanstekelijke bevlogenheid verhalen uit de wereldliteratuur voorlas en zijn klas uiteindelijk aanzette tot het schrijven van een verhaal. Hier liggen duidelijk de wortels van Lanoyes schrijverschap.

De nieuwe roman van Tom Lanoye is met vakmanschap geschreven: Lanoye weet hoe hij zijn lezers moet manipuleren en hij laat geen gelegenheid voorbijgaan om dat te doen. Bovendien paart hij gevoel voor humor aan het vermogen om de lezer te ontroeren. Met hoeveel bloed, zweet en tranen het boek ook geschreven mag zijn, het leest als een trein. Lanoye vertelt met evenveel plezier, en met ogenschijnlijk evenveel gemak — maar gelukkig minder onsamenhangend —, als zijn tante Pit.

Die vaart wordt bijna het hele boek door aangehouden, maar tussen de bladzijden 93 en 98 duikt de schrijver iets te diep in zijn derde kartonnen doos, die waarin zijn schooljaren werden samengevat, en komt hij met een te lange, zij het op zichzelf wel amusante uiteenzetting over de Vlaamse Strijd. Dit intermezzo, bedoeld om de figuur van de leraar Nederlands meer diepte te geven, had wat mij betreft achterwege kunnen blijven. Kartonnen dozen geeft tussen de regels door toch wel de sfeer weer die twintig jaar geleden heerste in een ‘onooglijk provincienest’ in Vlaanderen. 

Frank van Dijl

Tom Lanoye – Kartonnen dozen. Prometheus.

Deze recensie was eerder te lezen in Algemeen Dagblad van 24 oktober 1991.