Ploeteren voor het succes

Het is schrijfster Anne Goscinny zelf die aan Catel Muller, kortweg Catel, voorstelt om het verhaal over haar vader René Goscinny (1926-1977) in stripvorm te maken. Een mooi voorstel maar Catel weigert. De reden is even feministisch als triviaal: omdat ze besloten heeft alleen de verhalen van vrouwen te vertellen. ‘Ik ben alleen geïnteresseerd in vrouwenlevens. En jouw vader was een man.’ Na enige bedenktijd weet ze toch een uitweg: ze maakt het de stripbiografie toch, maar ze wisselt het verhaal van René (met een blauwige achtergrondkleur) af met het verhaal van de dochter Anne (haar pagina’s hebben een oranje achtergrondkleur).

Het resultaat is een onevenwichtig boek, want het verhaal van de vader is vele malen interessanter dan dat van zijn dochter. Goscinny’s eigen vader komt uit Polen en zijn moeder uit de Oekraïne en beiden zijn op de vlucht voor antisemitisme en vervolgingen. In Parijs vinden ze elkaar, maar al snel maakt de familie, René heeft een oudere broer, de oversteek naar Argentinië. Op veilige afstand krijgen ze de berichten mee over de oorlog in Europa. Als de vader van René in 1943 sterft, wordt er van René verwacht dat hij wat bijdraagt aan het huishouden. Hij is niet gemaakt voor een kantoorbaan, wel voor strips, maar daar is niet zo heel veel vraag naar. Ook niet in New York waar hij gelijkgestemden ontmoet als Jijé (de tweede tekenaar van Robbedoes) en Morris (van Lucky Luke).

Wat erg goed uit Het verhaal van de Goscinny’s naar voren komt is het jarenlange geploeter van Goscinny voordat hij succes krijgt. Zijn ware talent is niet het tekenen van strips, al laat dit boek wel verdienstelijke tekeningen van hem zien, maar het schrijven van scenario’s voor anderen. De geboorte van Asterix, de strip die hij bedacht samen met Albert Uderzo, was min of meer uit nood geboren, nadat ze hun congé hadden gekregen omdat ze meer geld vroegen voor hun werk. Een nieuw blad, Pilote, werd uit de grond gestampt en had nieuwe reeksen nodig. Een figuur als Asterix was nergens mee te vergelijken. Hij leek in geen enkel opzicht op de Amerikaanse superhelden, integendeel, en de mengeling van een historische entourage met ironische knipogen naar het heden was ook totaal nieuw. De serie werd een enorm succes. Als lezer kom je ook weer even in die gouden jaren van de strip waarin helden als Franquin (met wie Goscinny de brave gagstrip Ton en Tineke maakte) rondlopen.

Op het gevaar af om voor een misogyne recensent versleten te worden: de oranje gedeelten waarin Anne aan het woord komt steken daarbij bleek af. Bij de meeste delen vraag je je af waarom je haar op de bank of in het zwembad ziet babbelen met Catel over het leven van haar vader, terwijl wat ze vertelt ook gewoon in de rest van het verhaal opgenomen had kunnen worden. Zo komen we ook te weten dat Anne en Catel, deze keer op aandringen van de stripmaker, een samenwerkingsverband aangaan en boeken met tekeningen maken rond het meisje Lucrèce, in navolging van de avonturen rond Le petit Nicolas van haar vader en Sempé. Ook interessant, maar ik had liever nog meer gelezen over René Goscinny. Niettemin is het geheel zeer de moeite waard en je komt goddank erg veel te weten over een van de meest geniale scenaristen uit de stripgeschiedenis.

Coen Peppelenbos

Catel – Het verhaal van de Goscinny’s. Vertaald door Toon Dohmen. De Geus, Amsterdam. 344 blz. € 24,99.