Op zijn blog keert Ted van Lieshout zich tegen mensen die kunst vernielen. Dat lijkt een voor de hand liggende stellingname, maar nadat dit weekend het standbeeld van slavenhandelaar Edward Colston van zijn sokkel is getrokken en in de haven gedumpt, lijkt de discussie veranderd te zijn. Ted van Lieshout stelt enkele vragen:

Waarom kiest men bij protesten voor het aanvallen van kunst en cultuur en niet voor bijvoorbeeld bedrijven? Wel, het neerhalen van an sich onschuldig kunst- en cultuurgoed kost degene die om vernietiging vraagt: niets. Althans, dat is de gedachte. Kunst, zo redeneren die mensen, is iets wat je wel kunt missen. Ze zeggen niet dat oliemaatschappijen, grote bedrijven, het kapitaal omvergetrokken moeten worden, omdat ze dáár de pijn van zouden voelen. Wie werkelijk wil protesteren tegen onrecht moet geen benzine kopen, geen auto rijden, niet meer vliegen, niet gebruikmaken van uitkeringen en toeslagen die betaald worden uit kapitaal dat is vergaard door wat er allemaal in het verleden heeft plaatsgevonden aan moois en minder moois.

‘Bittere geestelijke armoede,’ noemt Van Lieshout het. Op Facebook raakt hij in discussie met mensen die vinden dat kunst wel vernietigd mag worden en geeft hij nog een nadere toelichting:

Het gaat hier niet om goeie kunst of slechte – entartete – kunst, niet om de kwaliteit van kunst (in onze ogen), maar om kunst in de zin van: artistieke creatie. Heel veel schilderijen van bijvoorbeeld Botticelli zijn in zijn eigen tijd via de brandstapel verdwenen omdat men het ontaarde kunst vond in het kader van de geloofsbeleving.
Jaap [Friso] stelt, als ik zijn betoog goed samenvat, dat als kunst niet voldoet aan een bepaalde kwaliteitseis die mede wordt bepaald door wie er is afgebeeld (bijvoorbeeld Hoessein), het werk van de kunstenaar (dat is niet Hoessein!) mag worden vernietigd. Ik verzet mij tegen die redenering.

(foto Het standbeeld van Colston voor de vernieling: © William Avery, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia)