De hebberds beschikken over het gas

Onder elkaar leven, met alleen maar mensen die op ons lijken. Wie daar niet toe behoort wegstoppen in achterstandswijken, waar armoede en geweld aan de orde van de dag zijn. Bovendien beleid voeren dat die toestand in stand houdt. Waar doet dat aan denken? De nieuwe roman van Jesse Ball, Het duikersspel, schurkt ongerieflijk dicht aan tegen de westerse werkelijkheid van onze tijd en anders wel die van de griezelig nabije toekomst.

Het is in Parijs heel gewoon om het te hebben over ‘zij van buiten de ring’. Amsterdammers die graag willen dat hun stad op het grote Parijs lijkt, hoor je ook wel eens zo praten. Zelfs in kleinere steden willen mensen soms graag het verschil benadrukken als ze zelf van de ‘goede kant’ zijn. Segregatie is van alle tijden, maar in de wereld van Ball’s roman Het duikersspel, ervaar je pas echt waar zulk denken en gedrag toe kunnen leiden. De hebberds heten hier ‘patsers’, de arme rechtelozen ‘kwadra’s, genoemd naar hun afgelegen reservaten, een soort thuislanden of getto’s, waar je je als patser maar beter niet kunt vertonen. Het is er slecht toeven in alle opzichten. Maar als kwadra heb je, als gevolg van die ‘apartheid’, niets te willen.

Om de voor de patsers zo gerieflijke status quo niet in gevaar te brengen, krijgen kwadra’s een brandmerk op de wang aangebracht – een herinnering aan de rode mutsjes die vluchtelingen ooit droegen – en wordt hun rechterduim afgezet, wat hen het functioneren moet bemoeilijken. Vanzelfsprekend wordt alles verkocht als goede bedoelingen, een vorm van bescherming, maar de praktijk is angstaanjagend. De patsers mogen, ja moeten, altijd voorbereid zijn op een confrontatie met een kwadra. Daarvoor dragen ze gastankjes bij zich en beschermende gasmaskers voor zichzelf, zodat zij naar eigen goeddunken en zonder repercussies ‘ondermensen’ kunnen vergassen.

De totalitaire maatschappij waarover Ball schrijft, met gelijksoortige kleding, indoctrinerend onderwijs en een vele keren per dag openlijk op te zeggen ‘gasbelijdenis’, roept al snel gedachten op aan Mao-pakken, nazi-gas, Amerikaanse getto’s, Zuid-Afrikaanse apartheid en religieuze plichten. Hij doet dit aan het begin van het boek door twee ‘patser’-meisjes te volgen, die onderling en in dialoog met een docent zich de eisen van hun staat proberen eigen te maken. Maar hun leeftijd resulteert ook in een beetje dwarsig gedrag, wat voor enige spanning zorgt.

Jesse Ball is een mystificerend verteller, zo leerde ook Census, de voorganger van deze roman, waarin een oude volksteller een laatste reis maakt met zijn zoon, die het syndroom van Down heeft. In dat boek wordt een maatschappij voorgesteld, die al even totalitair schijnt als in Het duikersspel. Ook daar worden mensen gemanipuleerd, terzijde geschoven en getatoeëerd, omdat hogere machten dat nu eenmaal zo hebben vastgelegd.

Rechteloosheid en willekeur lijken Ball’s voortdurende aandacht te hebben. In Het duikersspel worden de maatschappelijk sterksten op het rechte pad gehouden door niet te ontlopen wetten en rituelen en de zwaksten gewetenloos misbruikt, vernederd en zelfs gedood. Niemand van de bovenklasse eet of slaapt er slechter van. Ook het begrip recht is eindeloos rekbaar. Wat telt is de machtspositie die de eigen privileges overeind moet houden.

De romantitel verwijst naar een fragment waarin kwadra’s door een natuurlijke tunnel tussen twee poelen zwemmen, wat maar heel weinigen tot een goed einde brengen. Er is immers sprake van gescheiden werelden, die elkaar niet kunnen of mogen aanraken. Wie als onmachtige toch grenzen probeert over te steken, bekoopt dat met zijn leven.

In het tweede gedeelte van de roman, kijken we mee naar een kwadra-ritueel, waarin een kind dat toevallig op een specifieke dag geboren is, wordt uitgeroepen tot Infanta, een positie die vagelijk doet denken aan de geboorte van een nieuwe Kim in Noord-Korea of een kleine Dalai Lama, maar slechts één dag duurt. De Infanta mag naar eigen goeddunken mensen prijzen of veroordelen. In dat laatste geval kunnen de gevolgen groot, zelfs fataal zijn. Maar vlak ook de volkswoede niet uit die de Infanta kan treffen.

Ze had een hekel aan de dag van de Infanta. Of aan het grootste deel ervan; het stuk aan het eind vond ze wel leuk. Als het fout ging en ze tegen haar stemden, en de Infantapop in de menigte werd gegooid, nou, dat was een mooi gezicht. Maar als dat de menigte niet tot rust bracht, dan wierpen ze soms de echte Infanta naar beneden. Niemand wist precies wat hij daarvan moest denken. Het was het vlees en bloed van het hele festival, het hart van het hele gebeuren. Het had ook helemaal geen nut, want de menigte kalmeerde nooit nadat ze het kind in handen had gekregen.

Jesse Ball, zelf overigens ook rijkelijk getatoeëerd, speelt met opvallend gemak een uitwaaierend associatief spel met wisselende perspectieven. Het raakt als een balletje in een flipperkast herkenbare elementen uit onze wereld aan. De hiërarchie binnen getto’s, die daarbuiten geen enkele betekenis heeft, het ridicule systeem van erfopvolging, de onbestaanbaarheid van sociale stijging in de Verenigde Staten van nu en de hang naar orde ten koste van gelijkheid en rechtvaardigheid, om er maar enkele te noemen. Het mondt uit in ruig en dynamisch proza, dat snel je aandacht vangt, maar soms ook ontaardt in nogal onsamenhangende en/of abstracte fragmenten, die meer diepgang suggereren dan ze waar kunnen maken. Zoals ook de bij elkaar opgeteld wel veertig (!) bladzijden beslaande typografische leegte weinig toevoegt.

Er bestaat daarnaast een wel erg groot verschil tussen het vrij realistisch geschreven eerste deel en het introspectieve laatste, ‘Brief’, waarin een hebberd te maken krijgt met een vorm van wroeging en daarom besluit zich te verdoen. Voor niemand, zo valt eruit te leren, is er in zo’n maatschappij ruimte en vrijheid voor zelfbeschikking. We zijn gewaarschuwd.

André Keikes

Jesse Ball – Het duikersspel. Vertaald door Jan Willem Reitsma, Querido, Amsterdam. 238 blz. € 20.