Barok tot net voorbij de verwachtingshorizon

Het voor de C.Buddingh’-prijs genomineerde debuut van Jérôme Gommers, Momentums laadklep, voert de argeloze lezer een wereld binnen van ongekende en onbeperkte mogelijkheden. Dat hoeft natuurlijk niet altijd een compliment te zijn. Er bestaat een oud stripje waarin Hans Robert Jauss, die van de receptie-theorie, in een talkshow het begrip ‘verwachtingshorizon’ komt uitleggen. ‘Een tekst is succesvol als kunstwerk als hij de lezer een beetje voorbij zijn verwachtingshorizon voert,’ legt het stripfiguurtje Jauss aan de gastvrouw van de talkshow uit. ‘Het moet verrassend zijn, maar begrijpelijk.’ De gastvrouw, een zekere Vi Paravane, somt vervolgens een stel onverstaanbare titels van Bollywoodfilms op en vraagt: ‘Zoiets?’ ‘Zeker niet,’ reageert Jauss, ‘Het is wel verrassend, maar volstrekt onbegrijpelijk.’ Poëzie die op verhaalniveau onbegrijpelijk is, zoals de ‘Letterklankbeelden’ van Theo van Doesburg, of ‘Oote’ van Jan Hanlo kunnen de verwachtingshorizon van de lezer wel ruimschoots overschrijden, maar ze vinden doorgaans geen navolging omdat onbegrijpelijkheid een niet te overtreffen grootheid is.

De gedichten van Jérôme Gommers tarten op een andere manier de verwachtingshorizon. Zie, ter illustratie, het openingsgedicht:

Ik ging z’n lof zingen want alles was mooi en lelijk. Ik zong,
zoals ik gebekt was, veranderlijk, wisselvallig, eigenlijk zonder

eigen stem. Nu eens melodisch, bijna romig, alsof ik iets
onappetijtelijks wilde bedekken. Dan weer krasserig als een mes

in de bast van een boom – oooh die binnenkort werd gerooid…
Vaak was het alsof een hand zich door mij heen dreef. Aha, mij

bespeelde. En inderdaad: ik opende mijn mond tot klankkast.
O keel, steelse verhefboom en beerput, monding én bron.

Hele talen verdwenen. En daarom: leef aanstaande dode taal. Leef
samengestelde werkwoorden, leef afgekalfd, ingeklonken, door-

gelegen. Leef ten onzent, terdege, terwijl. Leef grijze balkenbrij
uit roze koppen, roze koppen uit grijze brij. Laat de houtworm

werkelijk voedsel worden, dat ons eten spreken, ons spreken eten
wordt – wat dat ook betekene. Laat de blijstift van hiers overzijde

hardelijk gummen, dags verwenteling ter glorie, dags verkrassing
tot een lippendienst aan ontoonder – o dat wij nooit meer spraken

loze, dat wij nooit meer wraakten het wrakhout onzer woning…
etceterâh etceterâh

(‘Nou nou, trouwens…’)

Achterin, bij de aantekeningen, lezen we dat ‘etceterâh etceterâh’ uitgesproken moet worden ‘zoals Joseph Brodsky dat zo mooi kon’. Het is een leesvoorschrift dat ook weer aan Theo van Doesburg doet denken. Maar verder gaat elke vergelijking mank. Het poëticaal functionele van Van Doesburgs gedichten zat hem vooral in hun plaats in het modernistische experiment. Die van Gommers hebben hun plaats in de opeenvolgende stromingen vanaf ongeveer 1950. In die (lange) periode wisselden sterk beeldende en vaak overdadige gedichten van de Vijftigers en de Maximalen zich af met minimalistische en realistische poëzie en bijvoorbeeld ook de ready-mades van de jaren zestig. Jérôme Gommers is zeker geen minimalist. In zijn rijke, barokke teksten klinkt eerder de ruimhartig beeldende poëzie van bijvoorbeeld Hugo Claus door. ‘Ik ging zijn lof zingen want alles was mooi en lelijk’ begint als de aanzet van een tamelijk eenduidig poëticaal gedicht. Maar in de tweede helft laat het gedicht de lezer verdwaasd achter. De tekst verplaatst zich met behulp van neologismen (‘verhefboom’ is een geweldige vondst!), archaïsmen en doodlopende constructies naar een terrein dat de middeleeuwse Reynaert ‘buten weghe’ zou noemen: weg van de gebaande paden, naar waar het avontuur lonkt, maar ook het gevaar. Het gedicht daagt de lezer uit: volg me naar onbekende oorden, of blijf lekker comfortabel achter binnen je eigen verwachtingshorizon.

Ook de cyclus ‘Voortijd’ daagt de lezer uit om op avontuur te gaan. Is het onvrede met de onze, dat het verlangen naar een vóórmenselijke periode doet opwellen? Lees de eerste twee korte gedichtjes uit de cyclus:

Hij zag Jurassic Park en zuchtte van bewondering.
O diersoorten uit de voortijd… O mensloze existentie…
Eindeloos dik bladerdek… Complete continenten

Maar elke dag toonde zijn lichaam hem:
vogelvluchten, wolkenpartijen, waterwegen.

Doe je broek los, dit is de voortijd.
Dit is het. Jij bent het

(Maar op die dinsdagavond in december
was de voortijd ver te zoeken.

De regen stroomde onophoudelijk neer.
Op de straten, op de auto’s, op de rokende kraam
van de Thai. Passanten zochten een haastig heenkomen.

In de huizen flikkeren televisies boven karpet.
Ook programma’s over vissen zijn aquaria.

Doe je broek vast, dit is de stad)

De twee werelden zijn tegelijkertijd parallel én tegengesteld. Je voelt wellicht waar de voorkeur van de dichter ligt, maar die hoeven wij niet te volgen. Dat mocht hij willen, die dichter! En dan, waar wiens voorkeur ook ligt, is feitelijk irrelevant. In een volgend gedicht heet het: ‘Waarom het glas willen breken / als het bedoeld is om doorheen te kijken?’ Houd je dromen en je wensen overeind, maar verwar ze niet met de werkelijkheid, staat er. En ook: laat je niet zo ver meevoeren door je onderhuidse dromen, dat je de onverbiddelijke wetten van de tegenwoordige tijd verwaarloost. ‘Doe je broek vast, dit is de stad’.

De gedichten in Momentums laadklep overvallen de lezer met een waterval van taal, een stroom van ideeën. Maar voor wie geen watervrees heeft, voert die barokke rivier de lezer naar diepten waar hij vrijelijk uit het waterleven kan putten om zijn eigen wereld nét iets mooier te maken.

Jan de Jong

Jérôme Gommers – Momentums laadklep. Tijloos, Amsterdam. 64 blz. € 18,50.