Openhartige essays over obsessies

Leslie Jamison is, onder andere als medewerker van The New York Times Book Review, een van Amerika’s bekendste en beste essayisten. Hoewel ze nog niet zo oud is, heeft ze al een leven van alcoholverslaving en -ontwenning achter de rug, waar ze openhartig over schreef in The Recovering (2018). Ongetwijfeld mede door dit verleden herkent ze menselijke obsessies als geen ander. De essays in Laat het schreeuwen, laat het branden gaan over obsessies. Of het nu over walvissen gaat, of over fotografie, of ‘gewoon’ over de liefde, de verlangens van de geportretteerden keren vrijwel altijd als een boemerang terug naar Jamison zelf.

Zo gaat het essay ‘Maximaal diafragma’ in eerste instantie vooral over fotograaf Annie, die pas na zes bladzijden geïdentificeerd wordt als Annie Appel, een vrij onbekende fotograaf die ze plaatst in de lange Amerikaanse documentaire traditie. Annie exposeert in niet bepaald prominente galeries in een kleine stad in Californië. Maar Jamisons belangstelling gaat vooral uit naar Annies ‘Mexico-project’. Al tientallen jaren komt Annie met grote regelmaat bij een arme Mexicaanse familie uit een sloppenwijk in Baja California over de vloer en ze maakte in die tijd tienduizenden foto’s van María, haar twee echtgenoten, haar kinderen. Met een gemiddelde belichtingstijd van een zestigste seconde heeft ze dan krap zes minuten van dat leven vastgelegd, rekent Jamison tamelijk nuchter uit. Annie ziet zichzelf al die jaren het liefst als een objectieve buitenstaander. Hoewel ze er zowat kind aan huis is, weet ze daarom niet goed wat ze moet doen als María haar om een paar tientjes vraagt om de tandarts te kunnen betalen. Ze geeft het geld (meerdere keren zelfs; María koopt er steeds eten voor de kinderen van), maar ze realiseert zich ook dat ze daarmee haar Mexico-project beïnvloedt, wat natuurlijk ook weer niet de bedoeling is.
Jamison zelf worstelt met hetzelfde probleem. Kort na hun eerste kennismaking ontstaat er een soort van relatie die tegen de objectiviteit van de essayist aan kan gaan schuren. De twee vrouwen bediscussiëren het probleem na Jamisons eerste publicatie over de foto’s van Annie.

Toen ik eindelijk iets schreef over Annies werk, in een korte tekst bij een aantal Mexico-foto’s die in een tijdschrift werden gepubliceerd, reageerde ze daar ontstemd op. Ik vroeg me af of dat kwam door de kritische afstand: ik had óver haar geschreven, niet áán haar. Was er daardoor een barrière tussen ons ontstaan? Ze zei dat ze zich verraden en kwetsbaar had gevoeld door wat ik had geschreven, en dat ze zich in de steek gelaten voelde doordat ik een te groot deel van mijn subjectiviteit had weggelaten. ‘Waar ben jij in deze woorden, Leslie?’ schreef ze. ‘Het heeft heel weinig van jouw stem.’

Waarna de focus in de tekst ineens omslaat naar Jamisons ideeën over haar eigen manier van werken:

Een groot deel van mijn bestaan als auteur probeer ik te leven naar iets wat de dichter C.D. Wright heeft gezegd: dat we mensen moeten zien ‘zoals ze verkiezen te worden gezien, binnen hun grotere identiteit’. Maar dat is een onmogelijke droom. Kunst maken waarin andere mensen een rol spelen houdt altijd in dat je hen ziet zoals jíj hen ziet in plaats van dat je als een spiegel fungeert voor de manier waarop zij zichzelf verkiezen te zien. En toch vond ik in mijn hart dat ik Annie moest verdedigen. Anderen zouden haar geobsedeerde aanpak kunnen zien als pathologisch of excessief, maar ik vond het heel waardevol, dat rusteloze streven naar contact met anderen, haar drang om zich kwetsbaar op te stellen, volledig te communiceren, álles te zeggen, alles vast te leggen, alle nuances mee te nemen, elke complexe kwestie.

Gaan deze laatste zinnen nog wel over Annie Appel? Of kijken we hier Leslie Jamison in de ogen? Zij geeft zelf min of meer het antwoord door het meteen na deze passage te hebben over ‘mijn obsessie met Annies obsessie’.

Het is een vruchtbaar procedé, dat zij in meer essays volgt. In het schitterende openingsstuk weet technicus Joe George alles over alles over een walvis die het militaire observatiestation ‘52 Blue’ heeft gedoopt. Alles? Nee, niemand heeft het dier ooit gezien, maar er bestaan hele stapels met computerkaarten waarin de trek van de eenzame walvis bijna tien jaar lang gevolgd was. Het geluid dat hij maakte was daarbij de leidraad. Na een publicatie in 2004 wordt 52 Blue voor meer mensen een obsessie. Nadat een onderzoeker zijn geluid identificeerde als ‘hij zegt “hier ben ik”, alleen komt er geen reactie’ is de legende van de eenzaamste walvis ter wereld geboren. Jamison voert mannen en vrouwen uit New York, Kent en talloze andere plaatsen op, die zich op het verhaal storten. Een eenzame kankerpatiënt vindt troost, een Mexicaanse zanger maakt er een lied over, nerds storten zich op pseudowetenschappelijke details van ‘52 Herz’, zoals zij hem noemen. Een Pool laat het beest op zijn rug tatoeëren. 27 pagina’s langs speurt Jamison alle details af om zowel de feiten als het gevoel dat 52 Blue teweegbrengt, in de vingers te krijgen. Wat natuurlijk ook weer een obsessie is over mensen met een obsessie.

Ook Jamisons werk blijkt in veel opzichten in een Amerikaanse traditie te passen. Ik herken er soms de negentiende-eeuwse denker en essayist Ralph Waldo Emerson in. Maar de opbouw van haar essays is zelfs terug te voeren op een nog veel oudere traditie: de ‘Doppelweg’-structuur van middeleeuwse hoofse teksten. De eerste weg beschrijft dan de zoektocht naar andermans obsessies (Annie Appels Mexico-project, of de wereldwijde gekte rond 52 Blue), om vervolgens een catharsis te vinden in de eigen obsessie van Leslie Jamison – die desalniettemin heel leesbaar en onderhoudend schrijft. Dat ook nog.

Jan de Jong

Leslie Jamison – Laat het schreeuwen, laat het branden. Essays. Vertaald door Pon Ruiter, Aad Janssen en Marianne Palm. Hollands Diep, Amsterdam. 286 blz. € 21,99.