Een heel zwaar leven

Slapen doen we later van de Duitse schrijfster Zsuzsa Bánk is een eenentwintigste-eeuwse briefroman. Martá en Johanna, twee geletterde vriendinnen van in de veertig, schrijven elkaar om de paar dagen een uitgebreide e-mail, waarin ze diep en gedetailleerd ingaan op hun dagelijks leven, relaties, werk, problemen, de natuur en literatuur. De e-mails zijn als klassieke brieven opgesteld, met een aanhef, een alineastructuur en een groet. Alleen aan de tijdstoevoeging is te herkennen dat hem om elektronische brieven gaat.

Martá Horváth is schrijfster. Ze woont in Hamburg en is getrouwd met Simon. Het stel heeft drie kinderen. Johanna Messner is alleenstaand en kinderloos. Ze woont in een dorp in het Zwarte Woud en is lerares Duits. Ze is bezig met een proefschrift over de negentiende-eeuwse schrijfster Annette von Droste-Hülshoff. De vrouwen schrijven elkaar een paar keer per week een lange, larmoyante mail vol literaire verwijzingen zonder bronvermelding, die te herkennen zijn aan cursief schrift.

Martá heeft een zwaar leven. Ze staat elke dag om 6 uur op en is vervolgens 16 uur in touw. Haar kinderen slokken al haar tijd en energie op. Tot overmaat van ramp is Henri ook nog een huilbaby. En dan zijn er ook nog Mia en Franz die zorg nodig hebben. Simon doet niets anders dan ruziemaken en dreigen dat hij weggaat.

Johanna heeft ook een zwaar leven. Zij is ervan overtuigd dat ze gelukkig zou zijn als ze kinderen had. Je vraagt je af of ze Martás mails wel goed leest. Je vraagt je ook af of Martá haar eigen mails wel eens leest voordat ze op Senden klikt. Als ze schrijft ‘Maar ik klaag niet, nee, ik mopper niet’ heeft de lezer juist 13 pagina’s geweeklaag aan moeten horen.

Hoe zwaar Martá het gezinsleven valt, blijkt als Henri naar de crèche gaat:

Ik was er vandaag om te ondertekenen, met een gevoel, Johanna, alsof ik een kasteel kocht, wat zeg ik, een heel kasteelareaal, alles wat er aan kastelen tussen Fulda en Eltville op de Hessische velden verspreid ligt.

De typering van de crèche doet vermoeden dat we van Henri ook nog wel een boek kunnen verwachten over zijn gekwelde jeugd:

De crèche wordt geleid door een theologe, ze heeft alle martelaars- en heiligenlegenden paraat, de Bijbel is haar leidraad voor het jaar, dat kan ook voor Henri geen kwaad.

Ook de ruzies tussen Martá en Simon zullen niet ontbreken in Henri’s roman. Hij staat regelmatig met Mia en Franz in de deuropening en ziet hoe zijn ouders

elkaar verscheuren vanwege altijd maar dezelfde dingen: geld, tijd, geld, tijd en nog meer geld en tijd, wie doet wat, wie betaalt wat, wie heeft momenteel geld om dit of dat te betalen, wie heeft momenteel tijd om dit of dat te doen?

Nu Henri is opgeborgen in een religieus gesticht kan Martá weer schrijven. Ze kan wel huilen van geluk en ze is zo blij dat ze ‘zou kunnen opstijgen naar de bleekblauwe wolken van de druilerige stadslucht.’ Johanna worstelt ondertussen met haar dissertatie en vervloekt het moment waarop ze haar geliefde Droste-Hülshoff met haar leerlingen moet delen omdat de schrijfster op het lesprogramma staat. Als ze in november 2011 promoveert, schrijft ze Martá:

Ik, lerares dr. Johanna Messner. Ja, nu officieel. Sinds afgelopen vrijdag officieel. Hier ligt de bul. Ik mag mezelf zo noemen. Ik mag mijn naamplaatje veranderen. Mijn vermelding in het telefoonboek. Grandioos!

En daar is geen woord ironie bij.

Ik was erg gecharmeerd van Bánks debuut De zwemmer (2002), een roman waarin veel weggelaten wordt. De hoofdpersonen verwoorden hun verdriet niet, maar voelen het.

In een briefroman zijn de hoofdpersonen constant aan het woord. Dat is voor mij ook het probleem aan dit boek: er wordt te veel gepraat.

Marie-José Klaver

Zsuzsa Bánk – Slapen doen we later. Vertaald uit het Duits door Irene Dirkes en Lucienne Pruijs. Amsterdam, Nieuw Amsterdam. 512 blz. € 24,99.