Martin Ros is op 83-jarige leeftijd overleden in een verzorgingshuis overleden. Het coronavirus werd hem fataal. Ros werd bekend als redacteur bij de Arbeiderspers en stond aan de wieg van de reeks Privé-domein. Hij publiceerde ook diverse boeken over wielrennen (zoals Heldenlevens) en de oorlog. Ros kwam uit een rooms milieu maar werd later zeer geïnteresseerd in de gereformeerde wereld. Bij het grote publiek was Martin Ros vooral bekend door zijn boekenrubriek in het radioprogramma TROS Nieuwsshow. Zijn tomeloos enthousiaste bijdragen werden daarin steeds incoherenter, mede omdat hij de nieuwste boeken niet meer las en terugviel op zijn oude repertoire. Ros werd nog wel ingehuurd door schimmige uitgeverijtjes en werd nog regelmatig met een plastic tasje gezien op boekenmarkten, de plek waar zijn geheugen samenviel met de aangeboden waar.

In 2012 schreef Ros in De Boekenwereld dat hij valse memoires zou gaan schrijven, maar dat boek is er nooit gekomen, zijn roman over de vrouwen in zijn leven is evenmin ooit verschenen.

Uitgever Theo Sontrop die lange tijd met Martin Ros samenwerkte was achteraf weinig vleiend over zijn oud-collega.

Voor ik bij de AP begon gaven ze daar vooral omnibussen uit. Als je de prospectus zag, lag je krom. Boeken als Wie geeft me jatmous van de Amsterdamse taxichauffeur Haring Arie, een ontdekking van Martin Ros met zijn ‘trek in drek’.

Ros herinnerde zich die beginjaren anders:

Men moet zich wel voorstellen hoe ik er toen voorzat bij de Arbeiderspers. De uitgeverij was een heel klein bijwagentje van het krantenconcern dat toen nog wel degelijk bloeide. De wederverkopers van Het Vrije Volk sleten aan de deur de Omnibussen, de Arbo’s en de boeken uit de Jeugdserie, de drie pijlers in het AP-fonds naast de enige drie echt grote literaire namen en bestverkopers: Carmiggelt, Annie M.G. Schmidt en Louis Paul Boon. Van een Omnibus – Jan Mens, Theun de Vries, A.M. de Jong, Aar van der Werfhorst, etcetera – liepen er vlot 250.000 exemplaren weg. Een Arboboek – Age Scheffer: Branding vooruit, Dick Dreux, De boekaniers, etcetera – scoorde vlot 100.000 exemplaren. En een Jeugdserieboek – Loeloedje, kleine rode bloem van Toos Blom, De lange logé die lang bleef van H. Koch, etcetera – haalde minstens 50.000 maar ook wel eens 80.000 exemplaren.

Ik mocht nu proberen een zoals dat heette wat meer literair fonds te gaan maken. De Giraffereeks – ‘om reikhalzend naar uit te zien’ – diende nieuw Nederlands leven te worden ingeblazen. In 1964, mijn eerste jaar, mocht ik nog met overigens snel afgestraft lef (er werd vrijwel niets van verkocht) het debuut brengen van Marijke Höweler, die vlak daarvoor de AVRO hoorspel- en liedjeswedstrijd gewonnen had. Op de flap van haar debuut werd weer flink de borst blootgemaakt: ‘De woorden lijken soms op het papier gesmeten, tuimelen over elkaar, schijnen nog onderweg te zijn naar een andere regel, een andere bladzijde.’

Toen met malle boekjes als Juf daar zit een weduwe in de boom en Wie geeft me jatmous? recordoplagen werden gescoord, mocht ik vrijer de fondsvormende zandbak in en volgden de overigens in de gevestigde kritiek van die dagen argwanend als nieuwe literaire tuinkabouters begroete debuten van Gerrit Komrij, Mensje van Keulen, Louis Ferron, Karel Soudijn, Hans van de Waarsenburg, Willem Wilmink, etcetera.