Een goede vriend van mij kan maar moeilijk gedichten hardop uitlezen. Of hij nou Bloem, Vasalis of Rawie neemt, hij knakt steevast bij de voorlaatste zin. Ik las hem Kouwenaar voor. Dat ging redelijk. Met hangen en wurgen, maar het lukte. De ogen bleven droog. Ook bij Peter Verhelst. Hun poëzie wordt uit een ander vat getapt. Maar niet het vat van mijn goede vriend. Hij wil het noodlot geserveerd krijgen, aangekondigd in alle zinnen, zodat de laatste overbodig worden.