Gevangen met demonen in visioenen en waanzin

Een anonieme ik-verteller slijt zijn dagen in een labyrintisch geheel van muren en gesloten deuren. In de ijskoude, vochtige en ranzige atmosfeer hebben zijn tijdsbesef en zijn God hem verlaten. Hij zit klem tussen beton, verdriet en de dood. Pasgestorvenen worden direct door kamergenoten bestolen van hun voddige kleding en schamele bezittingen. En naderhand praat niemand meer over de doden.

Toen ik door de grote ijzeren poort van de kliniek liep, leefde ik waarschijnlijk nog. Dat dacht ik tenminste, want ik rook op mijn huid de geuren van de stad die ik nooit zou weerzien. […] en op de brede laan had ik, alsof er niets aan de hand was, niet meer de moeite genomen achterom te kijken en het leven een laatste keer vaarwel te zeggen.

Alleen de meest zintuiglijke ervaringen uit het verleden lijken zich voldoende vastgezet te hebben en drijven zo nu en dan boven. De dodelijke verveling en de voorspelbaarheid van de dagen die de levende doden in deze treurige hel doorbrengen, veroorzaken afstomping van gevoelens en de meesten hebben hun nieuwsgierigheid allang verloren, want achter elke gesloten deur is er immers weer een andere. Vanuit deze ‘detentie’ terugkeren naar de wereld die ze achter zich hebben gelaten, wordt een idee-fixe en de ijzeren poort een one-way-street.

De verteller is beschouwend en vertelt zijn verhaal door middel van monologue intérieur, afgewisseld met dialoog. Naar het einde van de roman toe versnelt het verhaal en volgen beelden elkaar steeds sneller op. De wereld achter de muren lijkt voor hem steeds bedreigender te worden, maar binnen de kliniek kan hij zich verstoppen in zijn dromen en visioenen. Hij vraagt zich af of zijn gevangenschap misschien slechts een ‘optische illusie’ is, maar het is als een beklemmende, angstige droom, waaruit ontwaken niet mogelijk is en hij komt langzaam maar zeker tot de slotsom dat het bestaan in de kliniek een kwestie van overleven is. De meeste patiënten wachten op het moment van hun onvermijdelijke dood, want op genezing hoeft niemand te rekenen.

Overal zijn zieken, die precies hetzelfde zijn als andere zieken en die op een dag hopen te herstellen, zodat ze terug kunnen naar hun dierbaren aan de andere kant van die vermaledijde muren, terwijl helaas aan het eind van ieder pad hier de dood klaarstaat om iedereen als een ordinair vliegje te verzwelgen!

Ahmed Bouanani, geboren in 1938 in Marokko, was dichter, auteur, illustrator en filmregisseur, en werd vooral bekend door de film The Mirage die hij in 1980 maakte in opdracht van 10e Dubai International Film Festival in 2013. De film deed het goed op de lijst van de beste en belangrijkste 100 Arabische films. Voor de krant Al Maghrib maakte hij in 1983 een stripverhaal. Drie poëziebundels kwamen er uit zijn pen en er is slechts één roman gepubliceerd; De kliniek. Door zijn terughoudendheid om aandacht te genereren voor zijn eigen werk en het uit te geven, zijn er in 2006 vele manuscripten in rook opgegaan bij brand in zijn appartement. Na zijn dood in 2011 echter bleek zijn nalatenschap nog vele stukken te bevatten, die door zijn dochter worden gekoesterd.

De roman is te lezen als een allegorie op het leven van de Marokkaanse bevolking die zuchtte onder de onvermurwbare dictatuur van de in 1961 tot koning gekroonde Hassan II. (‘Zelfs onze buurtkapper is een spion voor de politie. En Hoummane de taxichauffeur is eigenlijk inspecteur van de inlichtingendienst’.) Een raadselachtige en hallucinante vertelling met een surrealistische entourage, waarin Bouanani de treurigheid van zijn ‘gevangenschap’ beschrijft, waarin de patiënten om hem heen, als schimmige geesten zijn, soms apathisch, dan weer grappig, grof of opgefokt. Niemand weet hoe lang ze daar al verblijven en of ze ooit de weg naar buiten nog kunnen vinden. Het verblijf in de kliniek lijkt zich af te spelen in de gedachten van de verteller. Een kakofonie van radeloze hersenspinsels houdt hem bezig: de angst voor een depressie, de dreigende lethargie en de angst voor de vrijheid.

De vergelijking met De blinde uil van Sadegh Hedayat is evident, maar One flew over the cuckoo’s nest zal tijdens het lezen ook op menig moment oppoppen. Bouanani’s taal en manier van schrijven roepen als vanzelf beelden op, zodat het lezen een visuele belevenis wordt. Hester Tollenaar, die voor de vloeiende vertaling garant stond, beschrijft in het nawoord dat – getuige de brieven aan zijn vrouw – een maandenlang sanatoriumverblijf in 1967 veel impact op hem moet hebben gehad en jaren later ongetwijfeld het fundament vormde van De kliniek. Een geslaagde vergeten klassieker die is opgenomen in de Schwob winteractie 2020/2021

Dit uitgebreide en interessante artikel over de mens achter Bouanani is beslist de moeite van het lezen waard.

Marjon Nooij

Ahmed Bouanani – De kliniek. Uit het Frans vertaald door Hester Tollenaar. Jurgen Maas, Amsterdam. 130 blz. €19.95