Waar men het leven slijt

Langs de rivier is de passende titel van een serie observaties van Esther Kinsky. De rivier is de River Lea, die begint in Hertfordshire, door Oost-Londen loopt, langs onduidelijke stukken grond en huizen en wegduikt onder viaducten en grote wegen naar oost en noord. Hij eindigt in de Thames. Ik moest tijdens het lezen denken aan het gedicht ‘Zelfkant’ van Vestdijk. Dit zijn de eerste twee strofen.

Ik houd het meest van de halfland’lijkheid:
Van vage weidewinden die met lijnen
Vol waschgoed spelen; van fabrieksterreinen
Waar tusschen arm’lijk gras de lorrie rijdt,

Bevracht met het geheim der dokspoorlijnen.
Want ‘k weet, er is daar waar men ’t leven slijt
En toch niet leeft, zwervend meer eenzaamheid
Te vinden dan in bergen of ravijnen.

De schrijfster loopt een half jaar langs de Lea. Steeds moet zij het water weer opzoeken, omdat de rivier verdwenen lijkt. Zij wordt gefascineerd door de halflandelijkheid, door het afval aan de randen, door de bevolkingsgroepen in de armoedige wijken, die wonen in soms half afgebroken huizen: joden, Kroaten, een Pakistaan, islamieten. Zelf lijkt ze ook een vluchteling, in ieder geval een tijdelijke bewoonster van haar schamele onderkomen met niet uitgepakte kartonnen dozen. Zij is alleen en praat met de verkopers in haar straat en op markten of met zigeunervrouwen die wonen in hun houten wagen op onduidelijke stukken gras en kreupelhout. Zelf komt ze uit Duitsland, maar ze is met haar vader in Polen en Italië geweest. Tussen de beschrijvingen van haar tochten langs de kleine rivier, vertelt ze over haar herinneringen aan andere rivieren, zoals de Oder of de Po, de Tisza, de Neretva en de rivier uit haar jeugd, de Rijn.

Op de kaft staat ‘Terreinroman’, maar er is geen plot. Het proza is zeer poëtisch en kan gemakkelijk als gedicht worden genoteerd. Ik hoef alleen de verleden tijd en typische proza-wendingen te veranderen:

Old River Lea

Chagrijnige zwanen houden de wacht
over de tamme, bevaarbare Lea
vlak na de vertakking bij de stuw
waar de wilde Lea zich afsplitst.

Norse bewakers, voor een deel al ten prooi
aan de blije verwildering, in oud geworden
zwanenwit, dat, hoe vuil ook, oplicht
in deze altijd schaduwrijke hoek tussen stuw en brug.

Als schildwachten op een verloren post
tussen obscuur groen, fabrieksterreinen
een oude krachtcentrale, het zachte suizen
van de Filter Beds en het gedempte ruisen van de kleine stuw.

De poëtische taal in het Nederlands is te danken aan de vertaalster, Josephine Rijnaarts. Rivieren zijn vaak ook grensrivier. Bij de Oder is dat heel duidelijk, maar het hoeft niet altijd een landgrens te zijn. ‘Elke rivier is een grens, dat was een van de lessen uit mijn kindertijd. Hij vormt onze kijk op het andere, dwingt ons te blijven staan en de andere kant in ogenschouw te nemen.’

Een bijzonder kenmerk van Kinsky’s waarneming is het vaak surrealistische karakter ervan. Ze beschrijft bijvoorbeeld het licht en de wolken in de kleuren van de Groningse Ploegschilders: fel paars en rood en groen, maar ze ziet ook vreemde dingen of figuren. Het boek begint met het zien van ‘de koning’ in de ‘turquoise schemering’. Hij kwam uit de schaduw van struiken en boven hem vlogen vele raven krijsend rond. Hij ‘droeg een prachtige hoofdtooi van stevige brokaten doeken, die door een met veren versierde speld bijeen werden gehouden.’ Hij stond tussen de vogels en bewoog zijn armen. In het midden van het boek wordt hij afgevoerd, maar aan het slot, vlak voor het vertrek van de schrijfster, ziet zij hem weer: ‘Tegen de ochtendlucht leek de gestalte reusachtig. Een mens met een verende hoofdtooi die alle kanten uit waaierde, een muts vol vleugels, zwart en gekarteld in het op-komende licht.’ Te midden van vogels springt hij op om vaart te zetten voor een vlucht. Even vliegt hij, maar stort al snel neer. De schrijfster doet het voorkomen alsof hij wordt opgenomen in een verblindende gouden beving.
Net als bij W.G. Sebald is het boek ‘verlucht’ met kleine afdrukjes van onduidelijke foto’s, die de schrijfster heeft genomen met een oude polaroid-camera. Ze zet als Morandi een suikerstrooier, een karaf en een zoutvaatje, gekocht bij de Kroaat, in verschillende opstellingen neer met telkens een andere lichtval. Dan gaat ze fotograferen, met verschillende diafragma’s, belichtingstijden en afstandsinstellingen.

Het boek doet ook denken aan Annie Dillard, Pelgrim langs Tinker Creek, dat meer aandacht voor de natuur heeft. Esther Kinsky kreeg in eigen land de eerste Sebald-Literaturpreis. Behalve naar rivieren en stadsranden gaat haar belangstelling net als bij Sebald uit naar buitenstaanders, immigranten, zonderlingen. Anders dan bij Sebald vinden we bij haar vele personificaties en antropomorfismen, typisch voor dichters. Dingen hebben een persoonlijkheid, maar ook weersgesteldheden, winden en stormen. Zelfs woorden: ‘gebabbel waar ik niets van verstond omdat ze de woorden voor zich uit dreef, zodat ze tegen betonnen pijlers, muren en de oeverhelling botsten en zonder gehoord te zijn op de grond vielen.’

Remco Ekkers

Esther Kinsky – Langs de rivier, Terreinroman.. Vertaald door Josephine Rijnaarts. Pluim, Amsterdam/Antwerpen. 398 blz. € 23,99.