Het afgelopen jaar ben ik langzaam maar zeker vriendschappelijke gevoelens voor een hemellichaam gaan voelen. Mijn hersenen zeggen: het is een ronde steen hier driehonderdvijfenzestigduizend kilometer vandaan. Mijn ogen zeggen: daar is hij, je bent nu niet alleen. Hij kruipt traag kijkend langs. Ogenschijnlijk ligt hij daar maar, betekenisvol zwijgend als een kat. Soms juicht hij in een maanvormig bad van zonlicht. Soms waait damp of stof voorbij. Dan zie je hem haasten. En altijd verdwijnt hij zoals hij kwam.