Geen talent om dochter te zijn, geen talent om moeder te zijn

Tot pakweg bladzijde 30 laat Willemijn Dicke de lezer van haar debuutroman Mea in de waan dat hij is beland in een 21ste-eeuwse, vrouwelijke sequel van Willem Frederik Hermans’ Onder professoren. Wetenschappers zijn niets dan ijdeltuiten. Hun piepkleine afgegraasde onderzoeksweitjes leveren jaar na jaar herkauwde artikeltjes op. Op congressen met vakgenoten van over de hele wereld ‘lachen de professoren zich de tanden bloot, zijn ze ad rem en geestig zoals hun vrouw hen de laatste vijftien jaar niet meer heeft gezien’. Na de verplichte lezingen en powerpointpresentaties werpen ze zich achtereenvolgens op de drank en op elkaar. Dat laatste heet ‘congresseks’, en Mea van Os heeft op dat gebied bepaald een reputatie.

Dr. Mea van Os. Ze is 53 en hoofddocent aan de Universiteit van Rotterdam. Nooit professor geworden dus – vandaar waarschijnlijk de associatie met Hermans die in Groningen bleef steken op het niveau van lector, stampvoetend naar Parijs vertrok en daar zijn rancune kanaliseerde in Onder professoren, een amusante, maar niet zijn beste roman.

Willemijn Dicke, trouwens, is hoofddocent aan de TU Delft. Ik bedoel: is haar vileine schets van het academische milieu evenzeer een wraak- oefening omdat zij werd gepasseerd toen op haar vakgebied een professor moest worden benoemd?

Het is voor de 39-jarige schrijfster van Mea niet te hopen, want voordat zij de schepen die haar wetenschappelijke carrière drijvende kunnen houden achter zich verbrandt, zou ze zich moeten afvragen of ze het wel moet zoeken in de literatuur. Haar Louterlog (willemijndicke.nl) mag dan ruim drie jaar geleden in het bekende wetenschappelijke tijdschrift Rails ‘een van de vijf beste literaire Nederlandse weblogs’ zijn genoemd (dit staat als aanbeveling op de blurb van het boek), bij het schrijven van een roman komen andere dingen kijken.

Vanaf pakweg bladzijde 30 verandert wat aanvankelijk leek door te gaan voor ironie en satire in venijn. Ik zeg niet dat een auteur van zijn hoofdpersoon moet houden, maar het minste wat je als lezer mag vragen is dat de schrijver de hoofdpersoon begrijpt, althans tracht te doorgronden. In dit boek lijkt leedvermaak, zelfs haat, de belangrijkste drijfveer. Zo blijft Mea van Os een verre vreemde op wie elk empathisch vermogen stukslaat.

Dat Mea een satirische roman over de academische apenrots zou zijn, blijkt al snel niet het geval. Jammer, want er valt vast heel wat af te lachen op de universiteit, zeker voor wie er met de blik van een antropoloog naar kijkt. Rivaliteit alom. Maar Dicke laat het verhaal uit de bocht vliegen. Als 24-jarige werd Mea zwanger. Van wie? Ze weet het niet. Kon ze er thuis mee aankomen? Nee. Pas na de begrafenis van haar vader is er een stroeve verzoening met moeder. Het verhaal krijgt larmoyante trekken als de geschiedenis zich herhaalt in de verhouding tussen Mea en háár dochter.

Geen talent om dochter te zijn en geen talent om moeder te zijn, en aan haar wetenschappelijke vaardigheden twijfelt Mea als geen ander. Om maar te zwijgen van haar lichaam. “Haar borsten, ooit haar trots, hangen nu wezensvreemd aan haar romp.” Een vrouw in de overgang met hinderlijke opvliegers.

Nergens in de roman probeert de schrijfster haar hoofdpersoon te duiden. Vanwaar die sex drive, vanwaar die drankzucht, vanwaar die twijfel aan eigen kunnen, vanwaar het tekort aan liefde voor haar moeder en voor haar dochter? Mea is op geen enkel moment een geloofwaardig romanpersonage, ze is een karikatuur, maar een karikatuur waarvan?

Ergerlijk vind ik de vele e-mailberichten die, uiteraard in een afwijkend lettertype, het boek doorspekken. En dan loopt het nog goed af ook! Ja, dr. Mea van Os wordt professor, zij het buitengewoon.

“Beter dan dit kan ze niet, en beter dan dit zal het nooit worden,” luidt de slotzin.

Frank van Dijl

Willemijn Dicke – Mea. Atlas.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in HP / De Tijd, 22 mei 2009.