Onsterfelijkheid bestaat pas in de dood

Onsterfelijkheid. Wat is dat eigenlijk? Een overbodig woord. Je zou van een boek kunnen zeggen dat het onsterfelijk is, en zeker: er zijn boeken die voor dit epitheton in aanmerking komen, maar in wezen is het onzin. Ook al heeft een schrijver er zijn hart en ziel in gelegd, een boek blijft een ding, een voorwerp in de kast. Een boek sterft niet, hooguit is een boek onvergetelijk, komt het bij telkens nieuwe generaties lezers opnieuw tot leven en is het in die zin onsterfelijk, maar voor hoelang kunnen wij slechts gissen. Hetzelfde geldt voor opera’s, voor symfonieën, voor films, voor schilderijen.

Het is het besef van sterfelijkheid, dat het begrip onsterfelijkheid inhoud geeft. En aangezien dit besef alleen bij de mens voorkomt, is er geen levend wezen dat zo naar zijn eigen onsterfelijkheid verlangt als juist de mens. Het zijn de kunstenaars en de politici onder ons die er het hardst aan
werken en van hen zijn het waarschijnlijk de politici die dat op de meest schaamteloze wijze doen.

Het ondertekenen van een verdrag wordt al bij voorbaat een historische gebeurtenis genoemd. Wij laten dat maar zo, want omdat we er dankzij de televisie ook een beetje bij zijn, kunnen wij ons in die veronderstelde onsterfelijkheid van onze leiders spiegelen.

Maar onsterfelijkheid laat zich niet plannen, betoogt de Tsjechische schrijver Milan Kundera in zijn nieuwe roman Onsterfelijkheid, en zeker niet de aard ervan. Hij onderscheidt ook zoiets als lachwekkende onsterfelijkheid. Hij herinnert zich de beelden van een joggende Amerikaanse president Carter op de televisie:

Opeens parelde er zweet op zijn voorhoofd, zijn gezicht vertrok, andere joggers bogen zich over hem heen, vingen hem op en ondersteunden hem: hij had een lichte hartaanval. Het joggen had het volk de eeuwige jeugd van de president moeten tonen. […] Hij gaat de onsterfelijkheid in die wij lachwekkend noemen.

Kundera noemt nog een voorbeeld: de beroemde astronoom Tycho Brahe, wiens leven is teruggebracht tot één anecdote. Hij schaamde zich om tijdens een feestmaal naar het toilet te gaan, wachtte „net zolang tot zijn blaas knapte en hij naar die lachwekkende onsterfelijkheid vertrok als een martelaar van schaamte en urine.”

,,Onsterfelijkheid, al kun je haar vooraf modelleren, manipuleren en voorbereiden, [zal] zich nooit verwezenlijken zoals gepland”, concludeert Kundera uit het verhaal over de oude Goethe en de jonge Bettina die er haar hele leven aan heeft gewijd om, door haar berekende liefde voor de dichter-schrijver-filosoof, mee te delen in de hem toevallende roem. Wat is gebleven – het onsterfelijke moment – is het verhaal waarin de vrouw van Goethe Bettina’s bril van haar neus slaat.

Onsterfelijkheid is een roman vol verhalen, gedachtensprongen en uitweidingen, met onmiskenbaar plezier geschreven en bedacht – want hoewel Kundera veel anecdotes aan de werkelijkheid ontleent, laat hij er geen twijfel over bestaan dat het verhaal over de zusters Laura en Agnes is verzonnen. De roman is onderverdeeld in zeven delen (zoals Kundera wel vaker doet), waarvan voornamelijk de oneven genummerde gaan over Laura en Agnes.

Op de eerste bladzijden wordt ons verteld hoe de gedachte aan Agnes bij de schrijver opkwam. Hij, dat wil zeggen de ik, de verteller, wacht aan de rand van een zwembad op professor Avenarius met wie hij heeft afgesproken en intussen kijkt hij naar een vrouw van zestig, vijfenzestig.

Haar aandoenlijke koddigheid boeide me. […] Ze passeerde de instructeur en een stap of vijf van hem vandaan draaide ze het hoofd nog eenmaal naar hem om, glimlachte en wuifde. Mijn hart kromp ineen. Die glimlach en dat gebaar waren van een twintigjarige vrouw! Haar arm schoot omhoog met een betoverende gratie. Alsof ze een bontgekleurde bal opgooide om met een minnaar te spelen. […] Ik voelde een vreemde ontroering. En het woord Agnes kwam in me op. Agnes. Nog nooit heb ik een vrouw met die naam gekend.

Uit dit onsterfelijke – want dat is het – gebaar wordt een romanpersonage geboren dat in de volgende (korte) hoofdstukken en in het vervolg van de roman contouren krijgt. Agnes is afkomstig uit een dorp, ging in Parijs studeren en koos ondanks de schitterende wetenschappelijke carrière die voor haar lag voor een roemloze baan, is getrouwd met Paul, een advocaat, vrijt een- of tweemaal per jaar met haar minnaar in een hotel. Ze vangt zo nu en dan haar zuster Laura op die het ver had kunnen schoppen als pianiste, maar in plaats daarvan koos voor een tot mislukken gedoemde zangstudie. Agnes erfde het kapitaal van haar vader, niets hoeft haar geluk in de weg te staan.

Het gebaar waaruit de roman ontstond, wordt later door Agnes gepraktiseerd, maar als ze merkt dat Laura het imiteert, ziet ze er verder van af. Agnes is het zondagskind, voor Laura is het leven een strijd; zij benijdt haar zuster en is heimelijk verliefd op Paul. Op een bepaald moment wil zij
zelfmoord plegen. Niet omdat ze wil verdwijnen, zegt Agnes tegen Paul:

Voor haar is zelfmoord een manier om te blijven. […] Zich voor altijd in ons geheugen te griffen. Zich met haar hele lichaam in ons leven te dringen. Ons te vermorzelen.

Nee, onsterfelijk te worden. Het loopt allemaal anders: in plaats van Laura pleegt Agnes zelfmoord omdat ze zich niet met het leven kan verenigen. Paul en Laura zoeken en vinden troost bij elkaar en trouwen. Als dat is gebeurd, ontmoeten ze bij het zwembad uit het begin de schrijver. Die herinnert zich dat hij Agnes bij zichzelf liet zeggen, dat ze één enkel vergeet-me-nietje zou kopen als de lelijkheid haar te ondraaglijk werd:

Als het allerlaatste dat ze voor zichzelf en voor haar ogen wil bewaren van deze wereld, die ze niet meer liefheeft […]: de zottin met het vergeet-me-nietje…

In dat ene blauwe bloempje vat Milan Kundera in deze rijke, spannende, ontroerende en met liefde voor zijn personages geschreven roman het menselijk streven naar onsterfelijkheid samen. Het lachwekkende van dat streven ook, want onsterfelijkheid kan pas bestaan in de dood die we
juist trachten te overwinnen. Vergeet-me-niet, vragen we onze toekomstige nabestaanden. Maar hoe we onthouden worden: daarover hebben we geen enkele controle. Het leven gaat door.

Dat is de banale waarheid.

Frank van Dijl

Milan Kundera – Onsterfelijkheid. Vertaald door Jana Beranová. Ambo.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 22 november 1990.