Roman als een spiegel

Twee keer staat de titel op het voorplat: één keer gewoon, en één keer als gespiegeld in het water. Weerspiegeling is een van de belangrijkste motieven in de pas verschenen roman Het nut van een paradijs van de Tsjechische, al jarenlang in Amsterdam woonachtige schrijver Jan Stavinoha.

Spiegels wekken de indruk dat zij de realiteit weergeven, maar zoals we weten draaien ze de boel op geheimzinnige wijze om. Een gespiegelde tekst is alleen leesbaar voor ingewijden. In spiegelbeeld worden rechts en links, oost en west, haast onmerkbaar verwisseld. Iedere automobilist die wel eens in zijn achteruitkijkspiegel kijkt kent het fenomeen: zó rijden ze in Engeland!

In Het nut van het paradijs komt een meer voor waarvan wordt gezegd: „Het spiegelend watervlak vertoonde af en toe kleine golfjes die, na uitgelopen te zijn, het gladde oppervlak zijn regelmatige schittering teruggaven.”

Andreas Cuno, de hoofdfiguur, „staarde naar zijn weerspiegeling in het water. Het kwam hem voor alsof hij degene was die vanuit de diepte naar boven keek, naar een andere wereld die bijna identiek was aan die daar beneden.”

De verpleegster Julia Koneva gebruikt het wateroppervlak ook als spiegel: „Ze hield van het meer. dat in de zomer zo glad, helder en overzichtelijk was. Zonder dat er onbescheiden blikken op haar rustten had ze daar ongestoord, midden op het verlaten meer, haar hele lichaam van hals tot tenen kunnen controleren.” Een narcissus, deze zuster Julia, de enige vrije vrouw in Huize Waterzicht dat wordt bevolkt door oud-werknemers van een spuitbussenfabriek. Als ze zou willen, had ze aan elke vinger een man, maar ze wil niet. Haar ongenaakbare schoonheid is zichzelf genoeg.

In zekere zin voltrekt het leven van Andreas Cuno zich als het spiegelbeeld van dat van de andere mensen in het boek. Hij is in Huize Waterzicht aangenomen als nachtportier, dus slaapt hij overdag en werkt hij ’s nachts. „Het enige waar Andreas tijdens het ontbijt naar streefde was om zo snel mogelijk te kunnen gaan slapen.” Niet dat hij veel te doen heeft: in het nachtboek de naam opschrijven van de bewoners van het huis die ’s nachts naar beneden komen. En ervoor zorgen dat dat boek niet in verkeerde handen valt.

De wereld die Jan Stavinoha de lezer in zijn roman voorhoudt, is net de onze. Toch is er met de kosmos die hij in Huize Waterzicht heeft samengebald iets vreemds aan de hand. Het is alsof hij een spiegel hanteert die niet alleen links en rechts, maar ook boven en beneden verwisselt. Bestaat zo’n wereld wel? Bestaat er bijvoorbeeld ergens ter wereld een rusthuis voor oud-werknemers van een spuitbussenfabriek waar sommige van die oud-werknemers samen met hun vrouw, en andere alleen wonen?

Dat er aan alle figuren die in de roman optreden een steekje los zit, is wel duidelijk. Andreas Cuno is ervan overtuigd dat hij de enige is die normaal is en blijft, maar is dat wel zo? In elk geval steekt hij gunstig af bij de rest. De grootste gek lijkt Suchet, de directeur van het instituut. „Het verdiende aanbeveling om ervoor te zorgen zijn naam snel en correct uit te spreken. Wanneer je even bij jezelf de naam repeteerde voordat je hem uitsprak, kon dat bij Suchet de indruk wekken dat zijn naam een beetje belachelijk was,” houdt Julia Koneva Cuno voor. Met een beetje fantasie maak je van Suchet ‘sujet’, een woord dat inderdaad een negatieve klank heeft.

En wat te denken van de nieuwsgierige heer Gustel? Of de andere Waterzichtbewoners? Ze leven hun leventje zonder dat iemand last van hen heeft en zo doet Huize Waterzicht zich voor als het paradijs op aarde. Maar:

Al in de eerste dagen van zijn verblijf had Andreas het idee gekregen dat de Machtige Toeschouwer vurige kooltjes vanonzinnigheden het gebouw had binnengerold en die voortdurend had aangeblazen om de zee niet te laten doven. Ook al behoorde dat tot zijn exclusieve recht, de enige conclusie die je als mens daaruit kon trekken was dat die Machtige Toeschouwer een waanzinnig liefhebber van wreedheden moest zijn.

De Machtige Toeschouwer? God? Maar niet alleen God, ook de schrijver meet zich de rol van God aan in de hoedanigheid van Machtige Toeschouwer. Stavinoha laat dingen gebeuren waarbij vergeleken vurige kooltjes van onzinnigheden kinderspel zijn en kijkt toe hoe zijn romanfiguren aan een ramp proberen te ontsnappen. Hij creeert een paradijs om het tot op de bodem af te breken. Dit is het nut van het paradijs. Maar was het paradijs wel een paradijs?

Iets wat op zijn eigen, beperkte manier reilde en zeilde, wordt door omstandigheden van buitenaf onderuit gehaald. Waar hebben we dat eerder gezien? Is het toeval dat de schrijver een Tsjech is?

De auteur is almachtig: hij weet (en vertelt) wat er in al zijn figuren omgaat, maar Andreas Cuno is zijn uitverkorene: hij is de enige die niet in de chaos ten onder gaat. Omdat hij zich niet aan het fictieve paradijs heeft geconformeerd?

Frank van Dijl

Jan Stavinoha – Het nut van een paradijs. Roman. G.A. van Oorschot.

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 19 december 1991.