Woorden op weg naar de kunst

Juliën Holtrigter is het pseudoniem van beeldend kunstenaar Henk van Loenen. Het is geen schuilnaam in de traditionele betekenis van het woord; de dichter verwijst achterop De sprong van de vis doodgemoedereerd naar de website van de kunstenaar. Ook zijn er wel overeenkomsten tussen het dicht- en schilderwerk. Logisch, ze beginnen beide met scherp observeren, om langzaam maar zeker iets magisch, iets in eerste instantie ongeziens aan de werkelijkheid toe te voegen. Soms zelfs heel letterlijk, zoals in ‘Bladzij’:

De stamvolle trein doorgeduwd
tegenover een meisje een zitplaats gevonden.

Ze leest. Haar rode rugzak staat naast haar.
Scherp gebeeldhouwde knieën, halfhoge laarzen.

Ze leest over duistere zaken, dat moet wel,
zo donker glijden haar ogen over de regels.

Nochtans, haar hand streelt de bladzij,
zo lijkt het.

Dan sluit ze het boek en staart lang naar buiten.
De trein mindert vaart.

Als ze opstaat, wordt het pas zichtbaar:
ze is zwanger.

Ik zie nog een glimp van haar op de roltrap.
Dan gaat ze op in de massa.

Je ziet de schildering voor je, met de donker glijdende ogen, de strelende hand, het lange staren. Pas bij een tweede of derde blik op het schilderij vermoedt de oplettende toeschouwer die zwangerschap. Ja, natuurlijk! Die verklaart alles, de blik, de handen. Tevreden verlaat de museumbezoeker de zaal. Hij kijkt nog één keer om, maar zij is verdwenen in de massa, tussen de andere bezoekers.

Je kunt dit procedé natuurlijk ook omdraaien. Op zoek naar een magisch antwoord op een nog onbekende vraag, treedt de lezer/toeschouwer het nieuwe gedicht/kunstwerk tegemoet. Het gaat over engelen, het gaat over licht, natuurlijk. Maar uiteindelijk spiegelt de kunst ook daarin het alledaagse, dat schoon is van eenvoud.

Vlees

Engelen bloeden niet als ze zich snijden,
iedereen weet dat.
Er komt een schitterend licht uit de snee
dat de huid bliksemsnel heelt.

Dat zegt mijn zwager, de slager.
Die zich nog nooit heeft gesneden.
Hij weet hoe bijl en mes te hanteren

en vlees, hij adoreert het.
Hij kent de weg naar de haas en de tong,
de lendenen van zijn beesten.

Chirurgen niet, die beminnen systemen,
beweert mijn zwager,
die houden van boten en snelle wagens.

Ze kunnen zomaar hun scharen en messen
ergens diep in je bast achterlaten.

Van oordeel, naar werkelijkheid, naar vooroordeel, het lijkt een onlogisch pad maar dat is het natuurlijk niet. Het is de weg van bijgeloof via het aardse leven naar verkettering. Menig kerkganger draait er zijn hand niet voor om.
Pas tegen het eind van de bundel komen de gedichten en het lyrisch-ik deze uitzichtloze, zichzelf repeterende levenswandel te boven. In de tien gedichten in de afsluitende afdeling ‘Dakruiters’ gaat het om hoogte, licht, leegte en, tenslotte, om kunst. Pas als de ik-figuur in het slotgedicht geportretteerd is – door Modigliani nog wel – beseft hij, om het maar eens passie-achtig te formuleren, dat het volbracht is. ‘ik zag dat ik af was’ luiden de laatste woorden. Zelf kunst worden lijkt het ultieme doel in het leven van de ik-figuur. Maar daarvoor moet hij wel eerst loskomen van het fysieke lichaam, het lichaam waar chirurgen nog naar hartenlust in konden snijden.
In het een-na-laatste gedicht ‘Lichtschip’ zien we dat gebeuren:

Ik zit op mijn dak en doe niets.
Mijn evenknie sluimert, mijn waakhondje snurkt.

Meer schatten heb ik: de duif die mij koerend bezoekt,
de gekko die zich zo aan mij hecht
dat ik hem opsluiten moet
of mijzelf.

Ik koester mijn vrienden, mijn schoenen,
mijn fiets

maar boven alles bemin ik de leegte, het zenit,
boven alles bemin ik het lichtschip,
bemin ik de leegte,
bemin ik het licht.

Door de sterke dactylus die vrij regelmatig door dit gedicht dreunt (en ook door andere trouwens), krijgt het iets poëticaals. De zoektocht naar kunst wordt tevens een zoektocht naar woorden, naar poëzie. Op zijn website ‘verantwoordt’ Van Loenen/Holtrigter zijn schilderijen met de woorden: ‘wat hij niet kan verwoorden, maakt hij zichtbaar in zijn schilderijen’. Dat het tegenovergestelde ook opgaat, bewijzen de gedichten in De sprong van de vis. De poëzie breng onder woorden wat de verbeelding woordloos oproept.

De tekst op het achterplat begint met de zin ‘De claustrofobische Juliën Holtrigter zit vaak op het dak van zijn huis.’ Het is een intrigerende formulering die uitnodigt tot het lezen van de bundel. Missie geslaagd, derhalve. In het gedicht ‘Lichtschip’ zien we hem daar inderdaad zitten, ontsnapt aan de claustrofobie van het alledaagse, groot, licht en leeg onder het zenit. Klaar om kunst te worden.

Jan de Jong

Juliën Holtrigter – De sprong van de vis. De Harmonie, Amsterdam. 56 blz. € 16,90.