Niet het dier maar de taal

In 2004 ontdekten zeebiologen in het verre noorden van Canada het 375-miljoen jaar oude fossiel van een dier dat de missing link vormde tussen vissen en de eerste gewervelde landdieren. Zij noemden het dier ‘Tiktaalik’, wat een nogal verkeerde naam is, omdat hij in de taal van de Inuit naar de vandaag de dag nog zeer levende kwabaal verwijst.

Kamiel Choi citeert in een voetnoot onder het gedicht ‘Kustwater’ de Wikipediabeschrijving van het fossiel, maar in feite doet die kennis er niet zo veel toe. De klank is belangrijker dan de inhoud: tik-taal-ik. Geluiden, talige en andere, vormen een nogal veelvoorkomend motief in de bundel. Meteen al aan het begin vinden we een korte verwijzing naar een Filipijnse vulkaan, die ook ‘Taal’ heet en waarbij het in feite ook niet om die vulkaan gaat, maar om de naam. Dat het niet om het dier gaat maar om de woorden, komt sterk naar voren in het gedicht ‘Vriendschap tussen dichters’:

ik geef je een rondleiding langs de wereld die ik hier heb opgezet
het universele dier in de woorden die ik heb gebalgd
de vogels die ik gevangen houd in de lucht

je kaak zegt langzaam en gespierd
dat ik veel te abstract dicht
dat ik een hobbymonnik ben
die lussen loopt in zijn möbiushuis

ik lach maar het is nergens een echo van

was ik maar wat hoeriger, met mijn betekenissen
zoals een verre stad met haar skyline
of een meisje van drie met haar tranen

je zegt op een oude zolder dat we onze metaforen
moeten slijten als knieën tot ook zwijgen niks waard meer is

in jouw woorden
kon ik nacht horen
en voor wie

In dit soort poëticale gedichten is de bundel op zijn sterkst. ‘Hoe goed kan iets gezegd worden’ luiden de eerste woorden van het gedicht dat de naam van de Chileense dichter Neruda draagt. Het is een zin als een immer voortwoedende verzengende brand in het hoofd van iedere dichter. Maar toch is het geen platitude, want het is ook de vraag die goedwillende lezers en boze exegeten zich stellen als zij een tekst proberen te doorgronden. In de slotstrofe van het langere gedicht ‘Hölderlin in Seoel’ komt een van de vele mogelijke antwoorden naar boven:

In een groot park, bij een drooggelegde fontein
stapt een lange man op me toe
met een voorname stem begint hij te vertellen
over zijn verleden als boom
zijn taal is zo mooi, zo drinkbaar.

En ik dacht: ja, zó goed kan iets gezegd worden. Hier spreekt een dichter op de top van zijn kunnen. Het zijn deze toppen die Tiktaalik zo de moeite waard maken. Maar helaas bestaat de bundel niet alleen maar uit hoogtepunten. Er is zelfs geen sprake van een constante en bovengemiddelde hoogvlakte. De dichter, of een redacteur, had misschien kunnen overwegen dat een dichtbundel niet per se 104 bladzijden dik hoeft te zijn. Er had wel wat geschrapt mogen worden. En nee, ik ga nu geen voorbeelden noemen, dan wijs ik liever nog op een ander en andersoortig hoogtepunt. Veel gedichten in Tiktaalik zijn poëticaal, enigszins abstract en daarom nogal hermetisch. Daarom springt het eveneens poëticale, maar bovendien zeer geëngageerde ‘Immigrantenpoëzie’ er zo uit:

als jij niet van hier bent schrijf jij wat jij ook schrijft

‘immigrantenpoëzie’

jij bent verrijking

we meten je een maatpak aan,
kronen je tot parasiet van onze voorwaarden

op klaarlichte dag wikkelen we jou in reukloze folie
met foliewikkelmachines die we huren van god

wij zijn een overslagpunt, maar jij
jij bent aanstoot, eeuwigheid

tijdgenoot, leef onder onze huid,
overspoel ons met elegieën

bezoedel dit geometrische land, laat jouw duistere
weeklacht oneindig huilen over onze getemde rivieren

Waar eerder heeft het complimenteuze ‘jij bent verrijking’ zo hypocriet geklonken als in dit gedicht? Ook de onverbiddelijke ketenen waarmee de eerste twee regels de nieuwe dichter vastleggen, laten weinig positiefs te verwachten. Toch steekt het gedicht in de laatste twee regels zonder aarzeling de hand in eigen boezem, wat weer de vraag oproept waar in het gedicht precies het omslagpunt zit. Zit dat in het haast overeenkomstige ‘overslagpunt’? Net daarna bij ‘maar’? Waar precies veranderen de huichelachtige knuffelcomplimenten in echte? Is het als het woord ‘aanstoot’ valt? Of is het er misschien helemaal niet? Of zijn de ironie en de zelfspot van ons in ‘dit geometrische land’ zo alom aanwezig dat er eenvoudigweg geen omslag is?
Alleen al het feit dat al deze vragen mogelijk zijn, maakt het in ieder geval tot een heel bijzonder en goed gedicht.

Jan de Jong

Kamiel Choi – Tiktaalik. De Kaneelfabriek, Udenhout. 104 blz. € 16,75.