Genietbaar ongemak

Wie aan zeer korte verhalen (zkv’s) denkt, ziet in de eerste plaats de zo prachtig verlopen kop van A.L. Snijders voor zich, de ‘uitvinder van het zkv’. Zijn verhalen zijn doorgaans kleine vertellingen, gekoppeld aan een historisch voorval of een haast filosofische overweging. Ook citeert hij nogal wat dichters uit de wereldliteratuur.

Heel anders zijn de zkv’s die Marjolein Scherphuis schreef bij straatfoto’s van Alfred Oosterman en die nu samenkomen in Had kunnen zijn. Hoewel het boek gepresenteerd wordt als een samenwerkingsverband, is wel duidelijk dat de foto’s er eerst waren. Het zijn zwartwit straatfoto’s in de meest superieure betekenis van het woord. Een van de belangrijkste attributen van een goede straatfotograaf, heb ik ergens gelezen, zijn een paar goede schoenen. Want je loopt en je knipt wat af. Van een bekende Londense straatfotograaf hoorde ik ooit dat hij zo’n 20.000 foto’s per jaar maakt, waarvan hij de helft daadwerkelijk afdrukt. Na een volgende selectie blijven er een paarhonderd over, waarvan er uiteindelijk twintig goed genoeg en twee echt heel goed zijn. Als dat De Wet Van De Straatfotografie is, dan heeft Oosterman wel erg veel moeten fotograferen om tot deze zestig juweeltjes te komen.

Bijvoorbeeld die van de koerier die vóór het universiteitsgebouw op de laadklep van zijn vrachtwagen staat. Alles klopt aan deze foto: de compositie met rechts de koerier en links de trappen van de academie. De actieve houding van de man op de laadklep tegenover de relaxed langs slenterende studenten, handen in de zakken. Maar ook de twee oude mensen op de markt, het meisje dat met telefoon en sigaret voor een winkelruit op straat zit, of de prachtig uitgebalanceerde man die een muntje in de hoed van een straatmuzikant gooit. Het zijn beelden die op zich goed zonder woorden kunnen. Een uitleggerig onderschrift, of zelfs een titel, zou aan het beeld maar afbreuk doen.

De zkv’s van Marjolein Scherphuis proberen de foto’s dan ook niet toe te lichten. Het onderwerp en hoe het gefotografeerd is, ziet de toeschouwer immers zelf wel. Haar verhalen zijn eerder nieuwsgierig naar het waarom, niet van de foto’s maar van de personages. Waarom is dat meisje daar voor die winkelruit met haar telefoon in de weer?

‘Hou op met me’, tikken je vingers. Je voegt een rijtje smileys toe en weet dat de toon die je aanslaat niet overeenkomt met hoe je je voelt. Het is een tweede natuur geworden. Leuk doen op de media. Zonder echt te weten uit welke bron je je woorden opdiept. Het gaat vanzelf. Op internet ben je een gestolde persoonlijkheid geworden. Altijd spits, nooit saai. Je neemt een haal van je sigaret en een slok van je cola. Checkt je telefoon. Hou op met me. Misschien moet je het tegen jezelf zeggen. Je verlangt naar rust. Naar lange gedachten. Je wilt afscheid nemen van de frantic staat van je hersenen. Voortdurend alert, altijd versnipperd. Je zou weleens willen weten hoe je je echt voelt. Je telefoon plingt. Je vingers tikken.

Zo’n verhaal kruipt niet de foto, maar in een personage. En daarmee is het precies het tegenovergestelde van het beeld. Fictie tegenover werkelijkheid. Verbeelding tegenover registratie. Soms zijn de zkv’s whkv’s, wel héél korte verhalen, zoals dat bij een foto van twee toeristen bij een verlaten restant van de Berlijnse muur. Het heet ‘Niemandsland’.

Een grauw restant van de Berlijnse muur. Hier niet de groepen toeristen die deze ooit zo verdeelde stad bezoeken. In dit met leegte gevulde niemandsland maakt hij een foto van haar. Zij merkt het niet.

Wat opvalt bij de verhalen is de vaak zo eenzame geestestoestand van de beschreven personages. Ze zijn boos weggelopen, liggen in scheiding, willen hem niet meer terug of durven haar nog niet voor de eerste keer te kussen. Ze tobben wat af, die esthetisch zo fraai geportretteerde stumpers. Slechts een enkeling houdt de moed erin, maar de lezer heeft haar door: ‘Je kunt jezelf voor de gek houden, maar mij niet!’

Had kunnen zijn van Oosterman en Scherphuis is een bijzondere symbiose van beeld en woord geworden. Straatfoto’s betrappen mensen in hun dagelijkse beslommeringen, waardoor toeschouwers zich soms beschaamd realiseren dat ze zich aan iets voyeuristisch bezondigen. Lezers van verhalen zouden dat ook moeten hebben, maar toch gaan die daar minder onder gebukt. Het is immers fictie, nietwaar? Maar wat als die fictie in het hoofd van echte mensen op straat wordt gepoot? Het heeft wel iets ongemakkelijks.

Maar het ongemak, gekoppeld aan literaire fictie én uitstekende straatfotografie levert wel een heel bijzonder en (stiekem) genietbaar resultaat op.

Jan de Jong

Marjolein Scherphuis en Alfred Oosterman – Had kunnen zijn. Uitgeverij kleine Uil, Groningen. 128 blz. € 22,50.