Kennismakingen

De schrijver Ivan Toergenjev is vooral bekend om zijn romans als Vaders en zonen en Eerste liefde. Nu is er een boekje uitgegeven met vijf korte verhalen die hij schreef voor hij aan zijn romans begon, genaamd: Vijf jagersverhalen.

Verhaal is soms een groot woord voor deze teksten: in het verhaalheden gebeurt er niet zo veel. Een jager gaat wat jagen, praat met wat mensen en gaat weer naar huis. Er is eerder sprake van kennismakingen: we leren wat personages kennen. Toergenjev neemt daar zijn tijd voor. Hij stelt de personages uitgebreid voor aan de lezer, vraagt daarvoor netjes verlof, en hij schildert ondertussen de omgeving. Dat maakt de verhalen niet meteen opwindend, maar wie geen haast heeft en kan genieten van stilistisch vernuft zal zich helemaal thuis voelen. Ook is het lastig om niet te gniffelen bij sommige personagebeschrijvingen, zoals uit het openingsverhaal Chor en Kalinytsj:

Hij had weliswaar zo zijn zwaktes: hij maakte bijvoorbeeld alle huwbare, rijke meisjes in het gouvernement het hof en als hij dan werd afgewezen en het huis uit gezet, klaagde hij met gebroken hart zijn nood bij al zijn vrienden en kennissen, en bleef intussen de ouders van het meisje zure perziken en andere onrijpe opbrengsten van zijn tuin ten geschenke sturen; hij vertelde graag steeds opnieuw dezelfde anekdote, die, hoe hoog meneer Poloetykin de kwaliteiten ervan ook inschatte, beslist nog nooit iemand aan het lachen had gemaakt; […] hij had zijn hond Astronoom genoemd; in plaats van ‘echter’ zei hij ‘nochtans’ en hij had thuis de Franse keuken ingevoerd, waarvan het geheim van de kok bestond in het volledig veranderen van de natuurlijke smaak van elk voedingsmiddel: vlees deed bij deze culinaire meester denken aan vis, vis aan paddenstoelen en macaroni aan kruit; daarbij belandde er geen worteltje in de soep zonder dat het de vorm van een ruit of een trapezium had gekregen. Maar afgezien van die paar onbeduidende gebreken was de heer Poloetykin, zoals gezegd, een beste man.

Misschien zeggen deze verhalen ook veel over de Russische cultuur, die wordt afgezet tegen de Duitse en Franse cultuur. Er lijkt vooral een soort gelaten acceptatie zich meester te maken van de personages. Zo ook bij deze tragische figuur, uit het verhaal Het frambozenwater:

‘Ik ben naar Moskou geweest om de heer te zien.’
(…)
‘Dat-ie wat van de cijns afdoet of dat-ie me in herendienst neemt, of me laat verhuizen… Mijn zoon is doodgegaan en in mijn eentje red ik het niet.’
‘Je zoon is dood?’
‘Ja. Hij was koetsier in Moskou,’ voegde de oude man er na een korte stilte aan toe, ‘en hij hielp me de cijns op te brengen, om eerlijk te zijn.’
‘Dus je betaalt cijns nu?’
‘Ja.’
‘En, wat zei je heer?’
‘Wat meneer zei? Hij joeg me weg. Hoe durf je direct bij mij te komen, zei-ie. Daar is de rentmeester voor. Zoiets moet je eerst aan de rentmeester melden, zei-ie; ja, en waar zou ik je ook heen moeten sturen? Betaal jij eerst je schuld maar eens af, zei-ie. Hij sprong uit zijn vel.’
‘Tsja, en toen ben je teruggekomen?’
‘Ja. Ik wou nog uitzoeken of mijn jongen niks had nagelaten, maar ik kon er geen wijs uit worden. Ik zeg tegen zijn baas: “Ik ben Filipps vader” en hij antwoordt: “Hoe kan ik dat weten? Je zoon heeft hoe dan ook niks nagelaten,” zei-ie, “hij staat nog bij me in de schuld.” Nou, toen ben ik maar gegaan.’
De boer verteld dat alles met een lachje, alsof het over iemand anders ging, maar er glommen tranen in zijn kleine samengeknepen oogjes en hij vertrok zijn lippen.
‘Dus nu ga je naar huis?’
‘Ja, waar moet ik anders heen? Mijn vrouw zal inmiddels wel op een houtje bijten.’

Erik-Jan Hummel

Ivan Toergenjev – Vijf jagersverhalen. Vertaald door Froukje Slofstra. Van Oorschot, Amsterdam. 88 blz. € 9,99.