Experimenteel overleven

Diane Cook gooit in haar debuutroman De nieuwe wildernis de lezer gelijk in het diepe: een adembenemende scène waarin hoofdpersonage Bea haar doodgeboren kindje in de harde aarde begraaft. Bea maakt deel uit van een groep van zo’n twintig vrijwilligers, die moeten zien te overleven in de woeste natuur, zich nergens mogen vestigen en geen sporen mogen nalaten; ze zijn gedwongen om rond te blijven trekken. Dit is de premisse van Cooks dystopische debuutroman, in 2020 shortlister voor de Booker Prize.

Voor Bea was de keuze voor deelname aan dit menselijke experiment snel gemaakt: haar peuterdochter Agnes heeft een ernstige longziekte en zal niet lang meer leven in de overbevolkte wereld van stad en industrie, geteisterd door smog en vervuiling. Alleen de ongerepte natuur blijft over. Die twintig mensen – het Collectief – lopen door een immens natuurgebied, met gemiddeld een keer per seizoen een verplichte verschijning op stations voor het uitwisselen van ervaringen en data met de hen monitorende Rangers. Een experiment op leven en dood onder een immense kaasstolp, want de zoektocht naar water en voedsel leidt tot verdrinking, een val in een ravijn of de dood van kleine, zwakke kinderen.

De dood was hun niet vreemd. Ze waren eraan gewend geraakt. Niet alleen als het de leden van het Collectief betrof die op afschuwelijke of alledaagse wijze aan hun einde waren gekomen. Overal om hen heen werd in alle openheid gestorven. Sterven was even gewoon als leven.

Er ontstaan relaties, er worden kinderen geboren en uiteraard verwilderen de vrijbuiters op hun Grote Voettocht door en over graslanden met grazende wapiti’s, verbrokkelende heuvels en bergen met kartelige pieken. En stilstaan is geen optie, want voortgejaagd en gestraft door de bewapende Rangers te paard. In het verhaal van deze nieuwe wildernis geschoven, is de broze relatie die Bea onderhoudt met haar langzaam naar de puberteit groeiende dochter Agnes, die zich begint te ontwikkelen als een zelfstandige en kritische geest en die meer opheeft met haar zachtaardige stiefvader Glen dan met haar haaibaaierige moeder. Heel geleidelijk, dat door Cook treffend wordt beschreven en begint met het irritante nadoen van Bea’s bewegingen door Agnes, ontstaan er niet te repareren wrijvingen uitmondend in een soort psychologische oorlogsvoering. Een roman in een roman, die extra impact krijgt als Bea iets het niets uit de groep vlucht, meegevoerd door een Ranger. Maar Agnes floreert, voelt zich volwassen, al is dat verraderlijk.

Ze voelde zicht uitgelaten. Nuttig. Goed. Ze grijnsde en er borrelde iets op in haar borst wat ze voor opwinding aanzag. Maar toen het opsteeg en in haar keel uiteenbarstte bleef er eenzaamheid over.

Als Bea met spijt van haar bruuske vertrek weer bij het Collectief terugkeert, komt de relatie met Agnes nog meer op gespannen voet te staan – hoewel beiden goed willen doen maar niet weten hoe. Cook zet daarmee een explosieve moeder-dochterrelatie tegen een achtergrond van een totaal onttakelde wereld van vervuiling, verstikking, overbevolking en -verhitting, een wereld waarin de mens zich op blote voeten met kampvuren en pijl-en-boog staande moet houden. Een angstaanjagend toekomstbeeld door Diane Cook niettemin met een gloedvolle warmte en met mededogen neergezet. De nieuwe wildernis – uitstekend vertaald – had de Booker Prize kunnen en misschien wel moeten winnen.

Wiebren Rijkeboer

Diane Cook – De nieuwe wildernis. Vertaald door Ineke Lenting. Nieuw Amsterdam, Amsterdam. 366 blz. € 22,99.