Romantiek en machtsmisbruik

De Max Havelaar is een rijk boek, onder meer omdat binnen deze postmodernistische roman avant la lettre een novelle te vinden is: Saïdjah en Adinda. Het novelle is regelmatig als aparte uitgave verschenen, vooral in schooledities. Nu is het ook verstript door Dick Matena. In de vorig jaar verschenen stripversie van Max Havelaar door Eric Heuvel & Jos van Waterschoot neemt het verhaal van Saïdjah en Adinda 14 bladzijden in beslag, Dick Matena gebruikt 115 bladzijden om hetzelfde verhaal te vertellen.

Het verhaal van Saïdjah en Adinda spreekt waarschijnlijk nog steeds aan omdat het naast een verhaal over machtsmisbruik door de plaatselijke regenten en de agressie van de Nederlandse koloniale macht ook een romantisch verhaal over de liefde is. Schrijnend is het beeld van de jongeman Saïdjah die teruggaat, na jaren elders te hebben gewerkt om genoeg te verdienen, zodat hij samen met Adinda als man en vrouw een leven op te bouwen. De rooskleurige beelden die hij heeft over de toekomst, zullen, dat voel je op je klompen aan, niet uitkomen.

Dick Matena is, zoals altijd gedienstig aan de oorspronkelijke tekst. In tegenstelling tot de tekst in de roman is Multatuli zelf hier de verteller, een haast noodzakelijke ingreep, omdat Matena anders de andere figuren uit de roman ook had moeten introduceren. De ruimte die Matena pakt doet weldadig aan, omdat hij daardoor ook zijn eigen tempo kan bepalen. Voor het onderstaande gedicht (bij Matena in modern Nederlands hertaald) trekt Matena 10 bladzijden uit.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb de groote zee gezien aan de Zuidkust, toen ik daar was met myn vader om zout te maken.
Als ik sterf op de zee, en men werpt myn lichaam in het diepe water, zullen er haaien komen.
Ze zullen rondzwemmen om myn lyk, en vragen: “wie van ons zal het lichaam verslinden dat daar daalt in het water?”

Ik zal ’t niet hooren.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het huis zien branden van Pa-ansoe, dat hyzelf had aangestoken omdat hy mata-glap was.
Als ik sterf in een brandend huis, zullen er gloeiende stukken hout neervallen op myn lyk.
En buiten het huis zal een groot geroep zyn van menschen die water werpen om het vuur te dooden.

Ik zal ’t niet hooren.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb den kleinen Si-oenah zien vallen uit den klappa-boom, toen hy een klappa plukte voor zyne moeder.
Als ik val uit een klappa-boom, zal ik dood nederliggen aan den voet, in de struiken, als Si-oenah.
Dan zal myne moeder niet schreien, want zy is dood. Maar anderen zullen roepen: “zie, daar ligt Saïdjah!” met harde stem.

Ik zal ’t niet hooren.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het lyk gezien van Pa-lisoe, die gestorven was van hoogen ouderdom, want zyne haren waren wit.
Als ik sterf van ouderdom, met witte haren, zullen de klaagvrouwen om myn lyk staan.
En zy zullen misbaar maken als de klaagvrouwen by Pa-lisoe’s lyk. En ook de klein-kinderen zullen schreien, zeer luid.

Ik zal ’t niet hooren.

Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb velen gezien te Badoer, die gestorven waren. Men kleedde hen in een wit kleed, en begroef hen in den grond.
Als ik sterf te Badoer, en men begraaft my buiten de dessah, oostwaarts tegen den heuvel, waar ’t gras hoog is,
Dan zal Adinda daar voorbygaan, en de rand van haar sarong zal zachtkens voortschuiven langs het gras…

Ik zal het hooren.


De eerdere verstrippingen van Matena van meesterwerken uit de Nederlandse literatuur waren vaak nogal donker en grauw. Dat is nu niet het geval. Groen- en bruintinten overheersen op de pagina’s die door de losse aquareltechniek hun frisheid behouden. Een groter contrast met het karikaturale werk van Eric Heuvel is niet denkbaar. We mogen blij zijn dat de Matenaversie van Saïdjah en Adinda bestaat.

Coen Peppelenbos

Dick Matena – Saïdjah en Adinda. De Arbeiderspers, Amsterdam. 124 blz. € 24,50.