Moral bombing en de vernietiging van Halberstadt

Op 8 april 1945, minder dan een maand voor de onvoorwaardelijke overgave van de Duitse strijdkrachten werd Halberstadt, een stadje in Saksen-Anhalt met zo’n 50.000 inwoners, door een zwaar bombardement vrijwel geheel in de as gelegd, terwijl meer dan tweeduizend mensen omkwamen. Van een militair-strategisch doel was geen sprake, het ging om ‘moral bombing’, door middel van zoveel mogelijk vernietiging willen breken van de moraal van de Duitse bevolking.

In 1977 publiceerde Alexander Kluge (Halberstadt, 1932) daarover de geruchtmakende literaire tekst De luchtaanval op Halberstadt op 8 april 1945. In Lente met witte vlaggen – april 1945, uitgegeven door Cossee, vormt die het eerste deel. Het tweede deel bestaat uit negen teksten van Kluge, vrijwel allemaal met onderwerpen die betrekking hebben op de laatste vier oorlogsweken in Duitsland. Thomas Combrink schreef een nawoord en van de bekende beeldend kunstenaar Anselm Kiefer is diens laudatio opgenomen, uitgesproken bij de uitreiking van de Heinrich Heine-prijs aan Kluge.

Kluge paste voor deze literaire teksten een montagetechniek toe, met behulp waarvan hij allerlei feitelijke gegevens en getuigenissen en interviews combineert met min of meer fictieve elementen. Zo voert hij de twee vrouwen op die op de trans van een klokkentoren in Halberstadt dienst doen als luchtwaarneemsters, als eersten de golven bommenwerpers zien aankomen en hun tellingen via een radiozender rapporteren. Niet dat ze daarmee de luchtafweer of jachtvliegtuigen activeren, want die zijn in die laatste oorlogsmaand vrijwel non-existent geworden. Ze zien rookmarkeringen afgeworpen worden en de eerste bommen vallen en ook dat er nog veel meer bommenwerpers naderen. Te midden van de bominslagen tellen ze nog wel, maar geven al niks meer door. Uiteindelijk moeten ze kiezen: geroosterd worden boven in de brandende toren, of via het trapgat, waar de vlammen al uitslaan, proberen te vluchten. Kluge vertelt dat vanuit het perspectief van de vrouwen. Net zo vertelt hij hoe vele anderen het bombardement ondergingen. Met oog voor dramatische details. Zoals het verhaal van een huwelijksfeest. Terwijl de gasten de feestzaal betreden voor een lunch begint het luchtalarm te loeien. Even later volgen de eerste inslagen. Degenen, waaronder de bruidegom, die nog kans zien de keldertrap af te dalen om dekking te zoeken, worden begraven onder het puin van het instortende gebouw.

Deze met fictieve elementen opgetuigde, huiveringwekkende relazen worden afgewisseld met de beschrijving, deels geïllustreerd, van kille, technische feiten en met interviewfragmenten. Met een grafische weergave worden de bommenwerperformaties van de opeenvolgende aanvalsgolven verduidelijkt. Ontwerptekeningen van de typen bommen die werden afgeworpen zijn toegevoegd. De lezer leert hoe een vloot bommenwerpers een vuurstorm kan creëren, die bluspogingen futiel maakt. Een interview uit juni 1945 met ene Anderson, als bevelhebber medeverantwoordelijk voor het bombardement, legt haarscherp het louter doelrationele denken achter de geallieerde bombardementstactieken bloot, een denken waar elke morele overweging uit is verbannen en dat zich alleen richt op het doel op zichzelf, de vernietiging van een stad. Anderson: ‘Daarom kiezen we een verstandige aanvalslijn.’ Wat is dat? ‘Dat we bij de aanval niets verspillen.’ Waarna hij uitlegt dat voor een optimaal resultaat de eerste golf bommenwerpers zo bombardeert dat uitvalswegen geblokkeerd raken met puinkegels, opdat de stad een val wordt waaruit men niet kan ontsnappen en brandweer en hulpdiensten er niet in kunnen. Daarna moeten de volgende aanvalsgolven met brandbommen het werk afmaken.

En wat als de bevolking door aan elkaar geknoopte witte lakens op de daken te spannen probeert duidelijk te maken dat van hun niks valt te vrezen en zij zich maar al te graag overgeven? Dat kan gewoon drogende was zijn of een poging tot misleiding en moet dus worden genegeerd. Bovendien is terugvliegen met de bommen nog aan boord veel te gevaarlijk.

Moral bombing – een newspeak-begrip avant la lettre – was immoreel en een oorlogsmisdaad. Dat waren de Duitse bombardementen op Rotterdam en Britse steden ook, maar de ene misdaad laat zich niet tegen de andere wegstrepen.

Hebben de Britse en Amerikaanse moral bombings inderdaad hun beoogde effect gehad? Daar werd niet alleen tijdens de oorlog al vroeg aan getwijfeld, want de Duitse bombardementen hadden het Britse moreel immers eerder versterkt dan verzwakt. Nog los van de ethische kwestie meenden critici dat ze averechts konden werken en juist ‘hardnekkige, permanent op wraak beluste vijanden zouden opleveren’. Met bovendien de kans ze na de Duitse capitulatie voer konden geven aan revanchistische gevoelens, vergelijkbaar met wat na de Eerste Wereldoorlog was gebeurd. Overigens is ook die laatste veronderstelling onjuist gebleken: ‘Als gruwelen een zeker punt hebben bereikt, doet het er niet meer toe wie er verantwoordelijk voor is: ze moeten alleen ophouden.’

In Kluge’s aanpak wisselen feit en fictie elkaar af, maar op een zodanige wijze dat het beeld van de werkelijkheid wordt versterkt. Een puur feitenrelaas zou dat niet hebben bewerkstelligd, een geheel fictieve tekst, een conventionele roman bijvoorbeeld, ook niet. Afgezien daarvan, tussen feit en fictie bestaat niet een scherpe scheidslijn, waarvoor Kluge’s verhaal overigens een exemplarisch bewijs vormt. Door het bombardement – letterlijk! – vanuit de lucht te beschrijven, met al zijn kille, tactische, doelgerichte manoeuvres, en tegelijk de ervaringen weer te geven van de mensen die zich ineens in een hel van explosies, vuur en instortende gebouwen bevonden, heeft hij een indringend totaalbeeld geschapen dat dankzij die fictieve elementen beter beantwoordt aan de werkelijkheid dan een historisch accuraat verslag zonder zulke elementen had gekund.

Uit Deel II licht ik het verhaal Heidegger op Burcht Wildenstein, over de laatste oorlogsweken van de grote filosoof. Mede dankzij steun van hoogleraren met nazisympathieën was hij in 1933 tot rector van de universiteit van Freiburg benoemd, had daarna joodse hoogleraren verwijderd, tijdens zijn redes het Führer-principe gehuldigd en het contact met zijn vriend en mentor Karl Jaspers verbroken. Jaspers’ echtgenote was joods.

In april 1945 begaf hij zich naar de Burcht Wildenstein, waar een dertigtal studenten en docenten zich had verzameld om ‘een eiland der wetenschap’ te scheppen, kennelijk om zich zo los te kunnen zingen van het oorlogsgewoel. Maar Heidegger was gedetacheerd bij de Volkssturm – jongens en oude mannen, zonder militaire ervaring en inderhaast bewapend met wat nog voorhanden was – die het onzinnige bevel had gekregen oprukkende Franse troepen tegen te houden. Feiten met fictieve verhaalelementen vermengend vertelt Kluge hoe Heidegger met zijn geoefende wandelaarspas, duistere filosofische ideeën uitsprekend – ‘Oorlogen zijn niet in staat in historische zin over lotsbestemmingen te beschikken’ – de hijgende groep achter zich aan laat marcheren.

In zijn nawoord noemt Thomas Combrink de Duitse (en een beetje Britse) auteur W.G. Sebald, die zich eveneens bediende van montagetechnieken, bijvoorbeeld het afbeelden van het treinkaartje en het weergeven van de pagina uit het spoorboekje met vertrek- en aankomsttijd, als in een verhaal sprake is van een treinreis. Je zou kunnen zeggen dat Sebald in zijn – fascinerende! – verhalen en romans zulke concrete elementen gebruikte om het fictieve ‘echter’ te maken. Bij Kluge lijkt eerder het omgekeerde het geval: hij gebruikt fictie om dat wat zich feitelijk heeft afgespeeld, ‘werkelijker’ te maken. Maar daar moet onmiddellijk aan worden toegevoegd dat het niet om een principieel verschil gaat. Bij Sebald, zowel als Kluge dient die techniek het fundamentele, literaire doel om zo diep mogelijk door te dringen in de werkelijkheid.

Dat is Kluge met De luchtaanval op Halberstadt gelukt: dichter bij de betekenis van wat zich op 8 april 1945 in en boven Halberstadt voltrok kun je als lezer niet komen.

Hans van der Heijde

Alexander Kluge – Lente met witte vlaggen – April 1945. Vertaald door Anne Folkertsma en Marianne van Reenen. Cossee, Amsterdam. 254 blz. € 27,50.