Hoe de dichters dichten

Het boek Een mogelijk begin van veel is zelf een mogelijk begin van veel. De lezer leert 29 dichters kennen; die worden geïnterviewd over hun werk, gefotografeerd, per dichter staat een gedicht afgedrukt. Dit kan een lezer een zetje geven om toch maar wat meer van die of die dichter te lezen. Het kan een lezer een zetje geven om zelf dichter te worden. Dit boek geeft vooral inzicht in het ongrijpbare dat blijkbaar nodig is om een gedicht te schrijven: inspiratie. Hoe te beginnen?

Het valt op dat de dichters beschrijven dat de inspiratie buiten hunzelf bestaat. Zo beschrijft Vroukje Tuinman in haar interview:

Meestal word ik dwarsgezeten door een beeld of door woorden die met elkaar rond blijven gaan. Dan denk ik: dit is blijkbaar iets waarover ik moet schrijven. Ik begin uit te zoeken waarom dat beeld of die woorden er steeds zijn.

Hoe doe je dat dan?

Door iets anders te doen, door op te ruimen. Ik begin pas laat met schrijven, als een gedicht al een tijd in mijn hoofd zit.

Verandert het al in je hoofd?

Ja. Ik vraag me af: wat is het hele verhaal achter dit beeld. Dat is niet altijd het verhaal zoals het in werkelijkheid heeft plaatsgevonden.

Ook Eva Gerlach beschrijft het op ongeveer deze manier:

Het komt over je heen en je moet er gehoor aan geven. Het kenmerkende is de urgentie waarmee het wil worden vastgelegd. Als je dat niet doet is het totaal weg. Ken je de Amerikaanse dichteres Ruth Stone? Zij is nu dood, maar ze was een prachtige vrouw, een oude, gerimpelde dame, ze woonde alleen in een huisje en had een koolveld verderop op het land. Ze vertelde eens dat als ze bij de kool aan het werk was het gedicht uit de verte kwam aanzetten, aan de einder, als een soort zich razendsnel verplaatsende stofwolk en dan wist ze: nu moet ik als de donder naar mijn schrijftafel want anders is het weg en gaat het in iemand anders z’n hoofd zitten. Dat is vergelijkbaar.

Verder leren de lezers de dichter wat beter kennen. Zo komt Delphine Lecompte bescheiden en verlegen over, Bernard Wesseling juist wat brutaal. Geen dichter is zo vrolijk als Joost Oomen en Kreek Daey Ouwens beschrijft nog steeds haar jeugd. Het is een plezier om van zo veel verschillende dichters te lezen hoe zij dichten. De foto’s zijn een mooie aanvulling en de gedichten achterin ook. Wel wat vreemd zijn de interviews over het vertalen van gedichten, toch een vak apart. Sommige interviews gaan bij vlagen meer over persoonlijke belevenissen dan over het vak. Zo vond Menno Wigman de natuur blijkbaar vervelend, en vertelde Vrouwkje Tuinman veel over het overlijden van F. Starik, haar geliefde. Hoewel zij dat weer terug wist te brengen naar een verhaal over een kikker, de werkelijkheid en hoe gedichten werken, voelde het toch dat de lezer té dichtbij kwam, de dichter haast aan kon raken, in plaats van hoorde orakelen over hoe het mysterie van inspiratie, en schrijven en herschrijven werkt. Om met het mooiste, de poëzie zelf, af te sluiten, het gedicht over de kikker, F. Starik en het bed:

Bedscène

De eerste keer dat ik iemand dood vond
met zijn handen omhoog was het een kikker
platgereden op de Lauwerecht en perfect
gedroogd. Hij mocht niet mee naar huis
van degene met wie ik liep. Sindsdien
heb ik spijt, en kijk ik elke keer als ik
die straat door rijd of ik de kikker zie.

Pas twintig jaar later zag ik hem, heel
ergens anders, net zo plat, maar nu
met één hand omhoog en één op zijn hart.

De volgende keer dat ik iemand dood vond
met zijn handen omhoog was jij het,
achterover in bed, je armen en
benen gespreid alsof je hoopte zo
meer lucht te krijgen, de zuurstof die
doelloos om jouw leeggelopen borst
heen dreef, die nooit je hart bereikte.

Iemand hield een zakje voor me open.
Nu bezit ik jouw ring en een platte kikker,
ik rijd ondienstig door de straten.

Erik-Jan Hummel

Hester van Hasselt en Bianca Sistermans – Een mogelijk begin van veel. Querido, Amsterdam. 264 blz. € 26,99.