De ordening van de chaos

Jeroen Brouwers, 2 mei 1982: „Van mijn roman De zondvloed zijn nu twee hoofdstukken af; morgen begin ik met ellendige angst aan hoofdstuk 3.” Jeroen Brouwers, 5 juli 1982: „Ja, ik schrijf dóór aan De zondvloed, iedere dag een draadje, hemdsmouw in het jaar…” Jeroen Brouwers, 11 december 1982: „Ik ben het hele jaar ’82 bezig geweest met het schrijven van een roman (De zondvloed), — ik ben nu 160 dicht beschreven vellen ver en ongeveer op de helft, — ik zal er ook het hele jaar 1983 nog mee bezig zijn. Dit is het mij gekmakende boek. Soms wil ik er wel op braken van afkeer, dan weer weet ik zogenaamd ‘zeker’ dat dit nu mijn Grote Boek aan het worden is.” Jeroen Brouwers, 3 november 1983: „Volgend jaar wil ik De zondvloed zien te voltooien.” Jeroen Brouwers, 12 september 1984: „Ik werk ‘verwoed’ aan De zondvloed, waarvan ik soms denk dat het mijn Grote Boek wordt, soms ook dat het zo’n dweilerig geschrift is dat ik het na voltooiing in een bankkluis zal opbergen en niet publiceer.” Jeroen Brouwers, 14 maart 1985: ,,De afgelopen dagen heb ik zelfs weer een paar alineaatjes aan De zondvloed kunnen breien.”

De zondvloed is inmiddels verschenen, zevenhonderdtweeënzestig pagina’s groot, een roman die, zoals de schrijvers soms dacht, inderdaad zijn Grote Boek is geworden. Het is het derde deel van Brouwers’ Indië-triologie, waarvan eerder verschenen: Het verzonkene (1979) en Bezonken rood (1981), maar tegelijkertijd is het een samenvatting daarvan, zoals het tegelijkertijd een samenvatting is van alles wat Brouwers tot nog toe heeft geschreven.

Daarmee wil niet gezegd zijn dat dit boek neerkomt op een herhalingsoefening en dus overbodig is. Ik denk dat De zondvloed een boek is zoals een schrijver maar eens in zijn leven schrijft. Zijn overige boeken blijken de bouwstenen te zijn geweest waaruit dit Magnum Opus is opgebouwd. De zondvloed is nadrukkelijk geen autobiografie, maar tegelijkertijd is het geen neutraal boek in die zin dat het door willekeurig wie geschreven had kunnen worden (zo er al zo’n boek zou bestaan). (Dat hier nu al drie keer het woord ’tegelijkertijd’ is gevallen, heeft ook alles met het boek te maken. Daarover straks.)

Jeroen Brouwers gebruikt elementen uit zijn leven en componeert daarmee de roman die minder dat leven beschrijft als wel: dat leven verklaart, zin geeft. Het boek is bedoeld als een voetspoor in het zand van de eeuwigheid. Of het dat zal blijken te zijn, kunnen wij niet bepalen, het is ook nauwelijks een literair criterium, maar in het geval van Brouwers’ schrijverschap zijn leven en literatuur zo nadrukkelijk elkaars synoniem (zoals liefde en dood daar ook synoniem aan zijn), dat je in de bespreking van een werk als het onderhavige niet aan zulke grote, haast metafysische uitspraken ontkomt.

De autobiografische elementen in De zondvloed zijn: Indië, de kleutëfjaren met de moeder in het jappenkamp, de hereniging met de vader („Dag, meneer”), de „verwildering”, de verstoting uit het paradijs, de kostschooljaren in Holland, het „per ongeluk” gesloten huwelijk, de drank, de liefde, wederom de „verwildering”, het schrijverschap. Deze elementen kennen we uit Brouwers’ andere geschriften, maar in deze monumentale roman krijgen ze voor het eerst hun samenhang. Alles heeft met alles te maken.

Op het eerste gezicht lijkt het boek een chaotisch samenraapsel van gebeurtenissen, herinneringen, dromen en commentaren. Van enige chronologische ordening is geen sprake. Toch is de roman verre van chaotisch, hij is de ordening van de chaos, een compositie waarin alles zijn plaats heeft. Uit die ordening ontstaat een werkelijkheid, die misschien, niet de historische werkelijkheid is, maar die binnen het boek de overtuigingskracht heeft dat het zo had kunnen zijn. Na het verschijnen van Bezonken rood is de schrijver er op aangevallen dat zijn beschrijving van het jappenkamp niet strookte met de werkelijkheid, in De zondvloed maait de schrijver zijn critici het gras voor de voeten weg door herhaaldelijk met nadruk op te merken dat hij uitsluitend de werkelijkheid beschrijft die hém toebehoort, niet die van een ander.

„Waar is de schrijver, en welke is zijn werkelijkheid? Zijn werkelijkheid is: de onwerkelijkheid die hij neerschrijft. Hij en zijn eigen tegendeel.” Ook: „Zo is het wezen van de kunst, — bijvoorbeeld die van een schrijver, het gaat om de voorstelling, niet om de werkelijkheid.”

Het „eigen tegendeel” komt in alle mogelijke facetten in het boek voor: er is veelvuldig sprake van spiegels, van ruiten die spiegelen, van water dat spiegelt, er komen negatieven in voor en ten slotte is er de wereld ten zuiden van de evenaar en de wereld ten noorden ervan. De evenaar scheidt de twee werelden waarin de schrijver opgroeide. In Indië was (ondanks de jaren in het jappenkamp) het paradijs. In Nederland was de verstikking van de kostschool. Het passeren van de evenaar is het scharnier in het hier beschreven leven, het verandert in zijn tegendeel.

Toch is het té simpel om te stellen dat De zondvloed gaat over heimwee of nostalgie naar het verloren paradijs. Zo paradijselijk was dat paradijs nu ook weer niet, want voortdurend werd het bedreigd: door boze geesten, door de Indonesische vrijheidsstrijders, door het iets oudere meisje Yvonne. In haar kwaadaardigheid is zij de voorloopster van wat het jongetje in Holland te wachten staat. Zij vertegenwoordigt het angstaanjagende, het gewelddadige van de seksualiteit, zoals het Indische meisje tikoes (consequent geschreven zonder hoofdletter) het lieve, het onbedorvene voorstelt. Het tegendeel dus.

De schrijver verlangt er niet naar terug 1e keren naar Indië, want hij beseft dat niets meer is zoals het was. Zoals voetsporen worden weggespoeld door het water (een beeld dat vaak voorkomt), zo wordt het verleden overwoekerd door de tijd. Het voorbijgaan van de tijd is een fenomeen dat in De zondvloed heel vaak wordt gesymboliseerd door kalenders en klokken in alle mogelijke vormen. De strijd daartegen is een vergeefse, ook al worden soms pogingen ondernomen door hem stil te zetten (de wekker gaat stuk, een kalender van een voorbij jaar fladdert uit elkaar), soms zelfs hem te keren (het beeld van een achterstevoren gedraaide film). In het boek is de evenaar ook een breekpunt in de tijd: bij het passeren ervan worden horloges voor- of achteruit gezet. Wellicht is dit iets te nadrukkelijk: immers, de tijd verandert alleen bij het passeren van lengtegraden, niet van breedtegraden.

Het tegendeel van dingen en het onvermijdelijke voortgaan van de tijd vloeien samen in het begrip gelijktijdigheid. De woorden ‘gelijkertijd’ en tegelijkertijd’ komen zeer vaak voor. Ook lezen we veelvuldig: „verleden tijd, tegenwoordige tijd, toekomstige tijd, — al deze tijden zijn één en dezelfde tijd.” In de structuur van het boek vormen verleden, heden en toekomst dan ook één geheel, en ‘dit’ is tegelijkertijd ‘dat’, zoals ‘hier’ tegelijkertijd ‘daar’ is.

De schrijver in het boek is tegelijkertijd de schrijver van het boek die tegelijkertijd het jongetje is, de kostschooljongen van vijftien, de man van drieëndertig, ook al wisselen de eerste en derde persoon, verleden en tegenwoordige tijd in deze schijnbaar chaotische aaneenschakeling van tekstflarden elkaar af.

Het is onmogelijk om in het korte bestek van een recensie dit boek de eer aan te doen die het verdient, om zelfs, maar te proberen alle symbolen (afgeknipt haar, vliegen, glimmende spijkers, gum, sneeuw, schelpen, om |er slechts enkele te noemen) te duiden. Daarom moet hier worden volstaan met de conclusie dat De zondvloed een rijk boek is, een van de beste romans die [de jaren tachtig hebben] opgeleverd.

Frank van Dijl

Jeroen Brouwers – De zondvloed. De Arbeiderspers.

Deze recensie stond op 8 december 1988 in Het Vrije Volk.