Ouder wordende mannen

Goede dialogen schrijven is verdomd moeilijk: het is heel lastig om ze natuurlijk te laten klinken en nogal wat auteurs die uitblinken in andere onderdelen, vallen door de mand wanneer hun personages een gesprek aangaan. Dat is niet het geval bij Giorgio Montefoschi (Rome, 1946), die zijn roman Het lichaam grotendeels aan dialogen ophing en er werkelijk zijn specialiteit van heeft gemaakt. Giorgio wie? Geen paniek, u hoeft zich niet te schamen als u zijn naam voor de eerste keer hoort. In Italië is hij weliswaar een gewaardeerde schrijver sinds hij in 1994 de prestigieuze Premio Strega won, maar in het Nederlands is er slechts één boek van hem verkrijgbaar. Hopelijk volgt er meer, want Het lichaam is alvast een mooie introductie tot zijn werk.

De roman draait rond het hoofdpersonage Giovanni Dalmati, een zestigjarige Romeinse advocaat uit de betere kringen van de eeuwige stad die herstelt van een hartaanval. Er zit sleur in zijn huwelijk met Serena en Giovanni lijkt gebukt te gaan onder de ondraaglijke lichtheid van het bestaan: buiten zijn werk bestaat zijn leven hoofdzakelijk uit bezoeken aan vrienden en familie, uitstapjes, vakanties en de beslommeringen die de bourgeoisie zoal bezighouden, maar veel levensvreugde voelt hij niet. De poppen gaan aan het dansen wanneer Giovanni zich aangetrokken voelt tot Ilaria, de vriendin van zijn broer Andrea:

Giovanni zette de ramen en luiken wijd open en keer naar de magnolia, het hek, de oranje kegel van de straatlantaarn van de Via Farnese. Terwijl hij de zuivere nachtlucht inademde, probeerde hij het beeld van Ilaria met haar halfgeopende lippen en de net opgedane lippenstift dat de hele middag en avond door zijn hoofd had gespookt – samen met dat van haar over elkaar heen geslagen benen, strak in haar huidkleurige panty, aan het tafeltje bij Rosati – van zich af te zetten. Hij liet een raam open en ging op de rand van het bed zitten.

Het klinkt wat clichématig, zo’n boomer die verliefd wordt op een jongere vrouw en zichzelf voorhoudt dat hij de leegte in zijn leven kan vullen met een affaire, maar veel levens hangen aan elkaar van dergelijke clichés, lijkt Montefoschi te willen zeggen. Hier en daar klonk de kritiek dat er in de roman uiteindelijk weinig gebeurt en dat zijn dialogen nogal banaal overkomen, maar ik denk dat dat nu net de bedoeling is. In feite komt het erop neer dat mensen zelden zeggen wat ze écht denken of voelen, maar in plaats daarvan de gemeenplaatsen uitkramen die van hen verwacht worden en een schouwspel opvoeren met anderen die precies hetzelfde doen. Weinigen komen in opstand tegen de dodelijke monotonie en de ijzingwekkende leegte onder het vernislaagje van het kleinburgerlijke bestaan:

Serena verzette zich niet tegen de eentonigheid van de weken en dagen die zich, zonder verklaring, bijna als vanzelfsprekend voordeed en geen reden gaf te vermoeden dat hij ooit zou eindigen. In de ochtend, toen Giovanni haar, voordat hij wegging, toast met boter en honing en thee bracht, vroeg ze hem of hij hoorzittingen had bij de rechtbank, of dat hij in de Viale delle Milizie zou blijven en of hij mee zou lunchen, of met een cliënt zou eten. Ze kwam dichterbij en streek zijn stropdas en kraag recht.

Het Rome van Montefoschi is een heel andere stad dan in de film La grande bellezza, van Paolo Sorrentino. Bij de eerstgenoemde voert een melancholische schoonheid de boventoon:

’s Winters, rond drieën, zonder het groen, is de Via Ferrari vergelijkbaar met een enorme gang die onderaan wordt afgesloten door de grijze omtrek van het oude Paleis van Justitie. In de lucht duwde de zuidwestenwind de wolken voort. Op het trottoir gaven drie vermoeide jongetjes die net uit school kwamen elkaar een duw.

Maar hoewel Sorrentino’s hoofdpersonage zich in het mondaine nachtleven stort, terwijl Montefoschi’s Giovanni zich ver weg houdt van echte decadentie, blijken ze allebei toch op zoek te gaan naar échte, authentieke ervaringen en de ‘zin van het leven’, wat ironisch genoeg een verschrikkelijk cliché is geworden. En al lijdt het geen twijfel dat ouder wordende mannen telkens weer dezelfde stommiteiten zullen uithalen en wordt het pijnlijk duidelijk dat Giovanni’s escapade helemaal nergens toe kan leiden, toch is het knap hoe Montefoschi zijn lezers toch affiniteit kan laten voelen met een boomer die een windmolengevecht tegen de leegte voert.

Daan Pieters

Giorgio Montefoschi – Het lichaam. Uit het Italiaans vertaald onder de supervisie van Reinier Speelman. Met een nawoord van Gandolfo Cascio. IJzer, Utrecht. 254 blz.€ 22,50.