Licht van toon, maar vol van verbeelding en verlies

De gedichten in Nee, niet weer over vlinders, de debuutbundel van Marie Brummelhuis, zijn licht van toon en doen alsof ze luchtig van inhoud zijn. Maar zoals vaker in het leven schuilt ook hier de duivel in de details. We leren een ik-figuur kennen in verschillende fasen van haar (deels gefantaseerde) leven. Zo stelt ze in ‘Vondeling’ dat ze in een rieten mandje met op het lakentje een geborduurd monogram, gevonden wordt door een boerin die haar als haar eigen boerendochter opvoedt. Maar de fantasie van het kind blijft ongebroken: ‘dat ik eigenlijk een prinses / was, hield ik voor mezelf.’ Dat sprookjesachtige, wat kinderlijke prinsessenmotief komt een paar keer terug in de bundel. Maar het zijn andere thema’s (dood van de partner en, later, van de moeder) die de bundel naar een hoger niveau tillen. Sterk is het gedicht over de schaakpartij van de ik-figuur met haar de zoon, waarbij de overleden partner terloops genoemd maar zeer aanwezig is:

Stockholmsyndroom

Mam, zullen we een potje schaken, zegt hij voor de tigste keer.
De zon in zijn blik als ik niet meteen nee schud,
durf ik niet langer te doven.

Dus zitten we zwijgend boven het blokkenbord gebogen
en schuiven onze stukken behoedzaam over het gladde hout.
Schaatsers die bang zijn uit te glijden zijn we, mijn zoon en ik,
zo anders dan hoe vroeger mijn vader zijn zwarte paarden
met harde klappen over het slagveld liet dansen,
de brede vingers klaar om ook mijn laatste pion te pakken.
Is het sindsdien dat ik geen meisje meer ben
dat van spelletjes houdt?

De klok tikt te hard, in de stille kamer hoor ik mijn adem,
ik wil dat dit ploeteren door kruiend sneeuw
snel voorbij is, steeds laat ik mij slaan en speel spijt,
mijn zoon rekt de partij, blijft blijmoedig kauwen
op kauwgom waar allang geen smaak meer aan zit.

Schiet eens op zeg ik scherper dan ik wil,
vlug offert hij zijn toren, nu duurt ons spel tenminste nog even.
Simultaan gijzelen wij elkaar: wie is hier kat, wie muis?

Korzelig kijken onze dode vaders toe.

Twee mensen, die kennelijk allebei schaakherinneringen hebben aan hun vaders, zij het zeer verschillende, zijn tot elkaar veroordeeld tot een spel waarin het verleden een alles overheersende rol speelt.

De andere dood, die van de moeder, staat centraal in de vierde afdeling ‘Wit weeskind’. In het gedicht ‘Cake’ volgt Brummelhuis weer een beproefd procedé dat in haar gedichten goed blijkt te werken. Na herinneringen aan een kind dat vroeger haar moeder hielp bij het cake bakken, dat het baksel liet mislukken door de oven te vroeg open te doen, dat inmiddels weet dan er in een goedlopend crematorium wekelijks gemiddeld 7.244 plakken cake doorheen gaan en dat erg moet giechelen om het woord kruimeldief, dringt aan het slot de harde realiteit zich op, als ze in het crematorium helemaal naar voren loopt. Want ‘als je moeder dood is / mag je op de eerste rij zitten.’

Meteen daarna volgt het gedicht met een telefoonnummer als titel. De eerste zes regels luiden:

Ik toets het bekende nummer en wacht
tot ik de telefoon hoor overgaan, hard en hol
zal het klinken in haar lege huis.

Stel dat ze opneemt, zou ik schrikken
en snel ophangen net als vroeger toen ik
een jongen belde waar ik stiekem verliefd op was?

Ik hoor hier heel mooi een paar regels van Remco Campert in echoën:

in het onttakelde huis
voorgoed van je adem ontdaan
klinkt m van moeder
uit het hiervoormaals
nog één keer je stem:

‘Remco, wat doe je in mijn huis?’

Het fragment komt uit het openingsgedicht van Het alfabet van Remco Campert, voor het eerst in 1995 als documentaire van filmer Hans Keller verschenen. De dichter staat in het lege huis van de overleden moeder, als de telefoon gaat. De stem van zijn moeder: ‘Remco, wat doe je in mijn huis?’.

Die hele documentaire maakte destijds grote indruk, dus alleen al voor die herinnering mag ik Marie Brummelhuis dankbaar zijn. Maar toch vooral voor een aantal indrukwekkende gedichten in Nee, niet weer over vlinders, licht en direct van toon, maar bij tijden inhoudelijk van een onvermoede zwaarte.

Jan de Jong

Marie Brummelhuis – Nee, niet weer over vlinders. Anderszins, De Waal/Ermelo. 80 blz. € 17,95.