De uitgelaten aristocraat

Voor prins de Ligne—Charles-Joseph voor de vrienden—sloten weinigen hun deur. Charmante schelm, kattekruid voor de dames, raconteur, geweldenaar met het aforisme, de Belgische blauwbloed was het allemaal. Bij menig bijeenkomst van de Europese adel was hij dan ook steevast gangmaker. Het bracht hem in de orbit van toenmalige kolossen, waaronder de Russische tsarina Catharina de Grote, de Pruisische Frederik (ook zo’n Grote) en de Franse Koningin Marie Antoinette. Ook filosofische pugilisten als Voltaire en Rousseau en collega-libertijn Giacomo Casanova mocht hij tot zijn vrienden rekenen. Deze laatste hielp hij zelfs met het publiceren van diens memoires. De Ligne leefde la vie en rose (overigens zijn lievelingskleur), en beschouwde de wereld een hoorn des overvloeds, waarvan hij —naargelang de luim van het moment—gretig zijn aandeel nam. Hij gaf evenveel terug, maar bedacht zich later dat ‘als je denkt aan het onrecht en de ondankbaarheid, aan alle moeite die je doet voor de anderen en alle ellende die ze jou aandoen, ben je geneigd het goede dat je hebt gedaan te betreuren.’ Hij tekende het met zijn ‘slecht versneden pennen’ allemaal op in zijn memoires—naar zijn wens postuum uitgebracht, om zichzelf weerwerk te besparen. Lichtjes geënt op het model van Montaignes essais, vormt dit pennevrucht—deels autobiografie, deels ars vivendi— een uiterst genietbare brok 19de-eeuwse franstalige literatuur.

Ook een ‘gebrek aan orde en chronologie’ in die memoires zou de Ligne niet meer moeten aanhoren. Dat gebrek is echter niet alleen handig voor hemzelf, maar ook voor de lezer. ‘U kunt dit boek naar believen openen en dichtslaan, zoals het u uitkomt,’ zo belooft het voorwoord. Wie toch enige houvast zoekt, vindt achter in het boek zijn heil—een handige chronologie van de Ligne’s levensloop. Een blik daarop leert dat deze zijn vele dagen bepaald niet verbeuzeld had. Blijk van gezonde ambitie of pathologische geldingsdrang? De vroege dood van zijn moeder, en een afwezige, zelfs openlijk vijandige, vader bieden een denkpiste. Toen zijn zoon promotie kreeg, liet die zich ontvallen: ‘het was voor mij al erg genoeg, meneer, om u als zoon te hebben, zonder u ook nog als kolonel te moeten verdragen.’ Zoonlief pareerde gevat: ‘Monseigneur, aan beide rampen heb ik geen schuld. De tweede heeft uwe Hoogheid aan de keizer in Wenen te danken.’ Zelfs toen de pokken de Ligne tijdens een legerexpeditie haast te grazen hadden genomen, liet het zijn vader koud. Ook op zijn doodsbed zag deze af van verzoening met zijn zoon. Na geflirt met het onanisme (‘mijn eerste pogingen waren zo onhandig dat ik noodgedwongen terugviel op het soort ervaringen waarbij je niemand nodig hebt’), vond de Ligne succes bij vrouwvolk van divers pluimage. Dienstmeisjes, nonnen, edelvrouwen—hij zou hen tot op gezegende leeftijd nog opzoeken. Een vleselijk aangenaam tijdverdrijf, maar wellicht ook bron van affectie en erkenning—hetgeen hij miste bij zijn ouders. De teloorgang van het ancien régime, met ‘die ritselaar’ van een Napoleon als diens beul, ontstemde hem. ‘Hij heeft koninkrijken gemaakt en gebroken, en de vorsten die hij op hun wankele troon laat zitten, zijn hooguit onderkoningen.’ De Ligne was zich terdege bewust van de minder vleiende aspecten van de monarchen. Deze beschreef hij immer onverbloemd, maar zonder te kwader trouw te zijn.

De Ligne doorzag snel dat de mens—welke maatschappelijke rol deze ook vervult—een inherent tegenstrijdig wezen is (‘waarde lezers, onderzoek uw geweten en u zult in uzelf ook een encyclopedie aan goede en slechte dingen aantreffen die voortdurend met elkaar in tegenspraak zijn.’). De Ligne, dat is ons. ‘Het gezond verstand van de gewone man’, was voor hem echter ‘weerzinwekkend,’ en zou leiden tot ‘wreedheden die door onberaden mensen voortdurend worden goedgepraat.’ Frankrijks doorgedreven geëxperimenteer met democratie zinde hem duidelijk niet. Een reactionair buikgevoel dat hij deelde met tijdgenoten als François-René de Chateaubriand en Joseph de Maistre. Hij koesterde de ijdele hoop dat na de ‘onsterfelijke, maar niet eeuwige’ Napoleon, hij en de zijnen ‘misschien onze oude plaats in Europa weer innemen.’ De Franse Revolutie had hem, naast persoonlijke vrienden als Marie-Antoinette, zijn bezittingen in de Nederlanden afgenomen. Overmand door melancholie blikte de aristocraat terug op betere tijden.

Tragiek deed hem zijn gevoel voor humor en zelfrelativering echter nooit verliezen. Na zijn onwettige dochter komt te overlijden, regelt hij de begrafenis met de huilende moeder. Die laat een ‘prachtige’ mahonie lijkkist maken, uiteraard op conto van de vader. De roze linten eromheen en het inhuren van een stoet aan kleine meisjes om de overledene uitgeleide te doen, kosten de Ligne nog eens tachtig florijnen. ‘Maak de rekening, lieve lezers, en u zult wel twee keer nadenken voor u aan onwettige kinderen begint.’ De portemonnee als argument aanwenden om kuisheid te bevorderen, de Ligne deed het. Zijn verhouding tot God bleef complex: ‘Ik denk dat ik godvruchtig ben zonder streng in de leer te zijn, christelijk zonder echt katholiek te zijn.’ Tegen het einde van zijn leven gaf de Ligne echter rekenschap: ‘ik vrees, ik hoop. Ware godsvrucht loutert een hart dat eerst Gods schepselen heeft bemind en later zielsveel van de schepper is gaan houden.’

Liefde, zo blijkt, was de enige constante in de Ligne’s turbulente leven. Op zijn rijkelijk geattendeerde begrafenis in 1814 (hij werd 79), noemde Goethe hem ‘de vrolijkste man van de eeuw.’ Marijke Arijs’ weloverwogen selectie en dito vertaling geeft ook de 21e-eeuweling een kans om deze innemende bon vivant te verwelkomen. Zijn levenslust roept ons op de onze niet te verwaarlozen.

Tristan Vanheuckelom

Charles-Joseph De Ligne – Memoires. Uit het Frans vertaald door Marijke Arijs. Davidsfonds, Antwerpen. 288 blz. € 24,99.