Oppervlakkig schuldgevoel

In Neven van Peter Middendorp neemt Robert zijn neef mee naar Schiermonnikoog. Deze neef Arie zit in een rolstoel, kan nauwelijks bewegen en al helemaal niet meer praten. Het wordt gedurende het verhaal duidelijk dat Robert in zekere zin verantwoordelijk is voor Aries toestand. Hoe Arie door toedoen van Robert in een rolstoel belandde, is de open plek in de roman en die wordt in het vervolg met terugblikken al te uitvoerig uitgewerkt.

De dialogen in deze roman zijn erg goed. Het taalgebruik past bij de personages en kleuren de personages verder in. Ze helpen bij de plotontwikkeling zonder geforceerd aan te doen. Vooral de dialogen tussen Robert en zijn moeder en tussen Robert en Spierbeker (wat een prachtige naam, overigens, onwillekeurig komt ‘Botbreker’ in me op), een crimineel, zijn overtuigend. Robert kijkt veel terug, bijvoorbeeld op wat zijn moeder over hem zei:

Te imploderen, zei mijn moeder dan. Heel langzaam zit hij daar in zijn eentje te imploderen.
Als kind heb ik daar altijd een verlangen in gehoord.

In het verhaalheden gaan Robert en Arie naar Schiermonnikoog en Robert vertelt de lezer over de wiethandel waar hij met Arie in zat. Roberts rol beperkte zich tot opslag van wiet in zijn gehuurde kamer. Als Spierbeker wiet komt halen bij Robert, blijkt dat er minder wiet ligt dan waar Spierbeker op rekende. Dit probleem wordt uitgesponnen in een scène van zeven pagina’s, met vooral dialoog. Spierbeker herhaalt vaak wat hij zegt en dat zorgt voor spanning: de dreiging die je als lezer voelt wordt steeds groter. Het valt ook op dat dit hoofdstukje niet begint met de huidige verhaaltijd, met Robert en Arie op Schier. Hier is Robert niet de verteller, maar een lijdzaam personage. Daardoor kan de lezer directer met hem meeleven.

Robert denkt vaak, met lichte variaties: Was ik maar tegen de stoep gevallen en niet Arie. De lezer snapt deze gedachte, maar die gedachte wordt nodeloos vaak herhaald. Het motto van Dostojevski, uit Misdaad en straf (‘Wie een geweten heeft, die zal moeten lijden, wanneer hij zijn fout inziet. Dat is zijn straf, – behalve de gevangenis.’) doet vermoeden dat de verwerking van schuld het belangrijkste thema uit het boek is. Juist de uitwerking van het schuldgevoel blijft aan de oppervlakte. Behalve de herhaling van letterlijke gedachten gebeurt er niet veel. Hoe ervaart Robert de schuld, hoe vreet het hem op? We weten het niet precies.

Robert is soms tenenkrommend naïef. Zo staat hij verwachtingsvol bij Nadia, de vrouw van Arie, voor de deur. Hij vermoedt dat zij Robert wel als man wil, nu Arie niets meer kan. Nadia wil echter niets te maken hebben met Robert. Het is vervolgens zowel wrang als grappig dat Robert zijn psycholoog naïef noemt. Het kan blijkbaar altijd nog naïever. Dat Robert niet altijd adequaat handelt heeft misschien met zijn vader te maken. In de hele roman sluimert het geweld van de vader tegen Robert. Helaas zijn er slechts wat terloopse opmerkingen over pakken slaag, de lezer krijgt daar geen scènes over voorgeschoteld. De sterfscène van de vader is wel weer vol emotie, maar waarom niet meer scènes waarin Robert meer personage dan verteller is?

Dan nog drie complimenten om mee te eindigen: het kraaienmotief is zo interessant dat het een leesclub een avondlange discussie op kan leveren. De openingszin: ‘Over een paar uur ligt het wad bloot, het rottende, stinkende onland, dat niet voor niets voor het einde van de wereld wordt aangezien, waarin je geen stap kunt zetten zonder er tot je liezen in weg te zinken, en waarop bij eb vooral de lage soorten achterblijven, kwallen, slakken, kreeftjes en krabbetjes, schielijk schieten ze weg.’ draagt de hele roman al in zich, en zou ik bij dezen willen nomineren voor de Tzum-prijs. En als laatste een scène die tekenend is voor Robert: hij wil graag helpen en goed doen, maar het lukt hem niet:

Op tachtig procent van mijn krachten zwom ik door – de rest moest worden bewaard voor de redding zelf, het duiken naar de drenkelinge, het worstelen onder water met het slachtoffer, dat in doodsnood om zich heen zou slaan alsof het de redder met zich mee in de diepte in wilde trekken, en het ruggelings terugzwemmen daarna, alleen met de beenslag, het hoofd van de vrouw tussen mijn handen op mijn schouder.
Maar toen ik uitgeput begon te raken en opkeek om me te oriënteren ten opzichte van de plaats waar de vrouwenhand voor het laatst was gezien, ik wilde het slachtoffer niet op hoge snelheid voorbij crawlen, ontdekte ik tot mijn schrik en walging dat ik maar een paar meter was opgeschoten. Ik had bijna al mijn krachten opgebruikt, maar ik was nauwelijks vooruitgekomen, zo machtig was de stroming. Ik kon gewoon staan op de plek waar mijn reddingspoging was gestrand, en dat deed ik, ik ging staan en keek om me heen als iemand, zou Sandra er later altijd bij vertellen, als ze bijna was uitgelachen, die in een ander werelddeel boven water is gekomen, of in een andere tijd.

Erik-Jan Hummel

Peter Middendorp – Neven. De Bezige Bij, Amsterdam. 176 blz. € 22,99.