Poëtische Stasis

In 1984 verscheen in de toenmalige Deutsche Demokratische Republik een poëziebundel getiteld Wir über uns. Volgens de subtitel betreft het een ‘anthologie van de werkgroep van schrijvende Tsjekisten’. Tsjekisten komt van Tsjeka, een Russische afkorting van Alrussische Buitengewone Commissie, de geheime dienst van de Sovjet-Unie, na de revolutie van 1917 opgericht en daarna menige naamsverandering ondergaan. Na 1945 kopieerden de Oostblokstaten voor hun geheime diensten het Tsjeka-model. De in 1949 gestichte DDR baseerde er haar Ministerium für Staatssichterheit op, kortweg Stasi. Bij een bevolking van ruim 16 miljoen telde de Stasi ten tijde van de val van De Muur zo’n 90.000 employees, bijgestaan door nog eens 150.000 tot 190.000 Inoffizieller Mitarbeiter (IM’s), burgers die – soms daartoe gedwongen – de Stasi rapporteerden over buren, vrienden, familie en collega’s.

Wel het laatste waar je de Stasi mee associeert is poëzie. En toch organiseerde de Stasi een werkgroep van medewerkers met dichterlijke aanvechtingen, om onder begeleiding van een gevestigd schrijver poëzie te scheppen die uitdrukking moest geven aan de wil staat en maatschappij van de DDR te dienen én voldeed aan eisen van literaire kwaliteit. De DDR, in het bijzonder de Kulturbund, was zich in de jaren 1970 ernstig zorgen gaan maken over de hang naar westerse muziek en literatuur onder haar jongeren, een hang die ze interpreteerde als sociaal-culturele staatsondermijning. Al te populaire, kritische kunstenaars, zoals Wolf Biermann, konden onschadelijk worden gemaakt door ontneming van het DDR-burgerschap en uitzetting naar West-Duitsland, maar dat middel kon alleen al om praktische redenen slechts incidenteel, in individuele gevallen, worden toegepast. Daarom was het noodzakelijk om te tonen dat zuiver dichterschap en absolute loyaliteit aan DDR-staat hand in hand konden gaan: ook de Stasi had zijn dichters en – na een poëziecursus te hebben doorlopen – wellicht goede dichters bovendien.

In The Stasi Poetry Circle schrijft de Duits-Britse auteur Philip Oltermann (1981) de bijzondere geschiedenis van de Stasi-werkgroep creatief schrijven. Op basis van interviews met deelnemers schetst hij het selectieproces en het verloop van de bijeenkomsten en ook hoe hun scheppingsdrift zich verhield tot hun dagelijkse werk.

De werkgroep werd geleid door Uwe Berger, die Oltermann niet kon interviewen, want Berger overleed in 2014. Jammer, want Berger drukte niet alleen een zwaar stempel op de werkgroep en wat die voortbracht, maar was in menig opzicht een bijzondere figuur. Berger was niet alleen geen Stasi-man, tot Oltermann’s verbazing was hij zelfs nooit lid geworden van de SED, de socialistische eenheidspartij die de DDR bestierde. Terwijl lidmaatschap toch een noodzakelijke voorwaarde was voor DDR-burgers met ambities. Waarom hij geen lid werd, is raadselachtig, want recht in de leer was hij zeker en ambitieus was hij ook, in elk geval waar het zijn schrijverschap betrof. Hij bestookte de socialistische uitgeverij Aufbau permanent met eisen zijn werk te drukken of te herdrukken.

Berger schoolde de werkgroep in de technische kant van dichten, de sonnet- en andere vormen, rijmschema’s en metrum toelichtend, maar had geen bezwaar tegen vrije vormen. De enige wet waar dichters gehoorzaamheid aan zijn verschuldigd is dat zij de waarheid moeten uitdrukken, hield hij zijn klasje voor, uitleggend dat de juiste metafoor op de juiste plaats het doel diende om licht te werpen op een waarheid die anders in de schaduwen van de werkelijkheid verborgen dreigde te blijven. Tijdens de bijeenkomsten liet Berger de deelnemers hun dichterlijke scheppingen voorlezen en becommentariëren door de anderen, om pas aan het eind zijn eigen, immer milde oordeel te geven. Hij had oog voor talent, laat Oltermann zien aan de hand van Bergers opmerkingen over gedichten van de jongste deelnemer, de negentienjarige Alexander Ruika.

Een dichter spreekt de waarheid, of hij is geen dichter. Dat klinkt mooi, maar welke waarheid moest een Stasi-man uitdrukken? Hij werd geacht de dogma’s van partij en staat te hebben geïnternaliseerd, maar wat als hij in zijn geest waarheden aantrof die daar niet helemaal mee strookten? En waren er terreinen waar die dogma’s zich niet over uitstrekten en waarop de dichter zich vrijelijk kon bewegen? Het antwoord dat de staatsmacht op die vragen gaf, laat zich raden.

Oltermann vroeg Bergens dossier op in de Stasi-archieven en deed twee schokkende ontdekkingen. Ten eerste was het erg dik, veel dikker dan het gemiddelde dossier, want Bergen bleek een lange geschiedenis te hebben als IM. En ten tweede strekte die geschiedenis zich uit tot en met de tijd dat hij de dichters-werkgroep leidde. Gaf hij tijdens de bijeenkomsten uiting aan zijn bewondering voor Ruika’s poëzie, in zijn geheime IM-rapporten sprak hij vanwege Ruika’s metaforische keuzes zijn twijfels uit over diens politieke betrouwbaarheid. In zijn rapportages trad Bergen niet alleen op als verklikker, maar ongevraagd ook als politiek adviseur. Toen in Polen werd gestaakt en de Poolse staat de vakbond Solidariteit tot de onderhandelingstafel moest toelaten, riep hij de leiders van de DDR op om keihard ingrijpen te eisen, zo nodig met behulp van Sovjet-Russische troepen. De coup van generaal Jaruzielski had zijn enthousiaste instemming.

In een intermezzo, bedoeld om duidelijk te maken hoe de Stasi zich verhield tot dichterlijke DDR-burgers wier loyaliteit aan de staat betwijfeld werd, vertelt Oltermann het verhaal van Annegret Gollin, die het lijdend voorwerp was van een langdurige, omvangrijke Stasi-operatie. Gollin schreef veel, maar publiceerde niets. Hooguit droeg ze af en toe teksten voor in haar vriendenkring. Als jonge twintiger sloot ze zich aan bij de ‘trampers’, jongeren die op de bonnefooi door de DDR trokken, pogend om zich te onttrekken aan wat de staat van hun verlangde. Dat maakte haar vanzelfsprekend al verdacht, maar toen ze, neergestreken in Zwickau, een paar van haar teksten voorlas in een jeugdhonk, was dat aanleiding voor de ingelichte Stasi om meer informatie over haar te verzamelen en haar te schaduwen. Uiteindelijk werd ze gearresteerd. In haar kamer werd een tas met notitieboekjes gevonden, waarin ze haar gedachten en poëtische probeersels opschreef. Na intensieve verhoren kreeg ze de keus: een lange vrijheidsstraf met zwaar regime, of zich als IM aan de Stasi verbinden. Ze koos het laatste, om de Stasi vervolgens de dampen aan te doen door iedereen die het wilde horen te vertellen dat ze IM was geworden. De Stasi begreep dat in haar geval Zersetzung geen effect zou hebben. Zersetzung was een Stasi-methode, ontwikkeld in de jaren 1970, om de reputatie van mensen die weigerden zich te conformeren, of geen IM wilden worden, langs indirecte weg zodanig te besmeuren, dat zelfs hun vrienden zich van hun afkeerden. Gollin kreeg twintig maanden gevangenisstraf. Tegenwoordig werkt ze als rondleider voor groepen bezoekers in de kanselarij in Berlijn.

‘Schrijvers zijn de ingenieurs van de menselijke ziel’, deze uitspraak werd bedacht door Joeri Olesja, maar vaak toegeschreven aan Stalin, nadat die hem voor een gehoor van schrijvers herhaalde. De DDR-kopstukken en in het bijzonder degenen die de Stasi leidden, waren en bleven in velerlei opzicht stalinisten. Kunst diende om de ziel van de DDR-burgers zodanig te vormen dat die paste in de mal die de staatsideologie aanleverde.
Uit het verfoeide westen overgewaaide trends in de literatuur moesten worden onderdrukt, maar tevens moesten lezers – en de DDR wilde van al haar burgers graag lezers maken – literatuur voorgeschoteld krijgen die daar kwalitatief niet voor onderdeed én uit het juiste ideologische hout was gesneden, oftewel net zo loyaal aan de staat en zijn normen als de beschermer daarvan, de Stasi.

Maar die normen waren, niettegenstaande alle ideologische retoriek, op het rancuneuze af benepen kleinburgerlijk. In de artistieke gereedschapskist van benepen kleinburgerdom vind je alleen kitsch, goedkope clichés, platte sentimentaliteit en eendimensionale helden en boeven. Werkgroep-leider Berger moest constateren dat zijn groepje Stasi-dichters voornamelijk poëzie voortbracht die zo plat was als een dubbeltje. Oltermann maakt aannemelijk dat Berger er niet de ironie van inzag dat de enige die hij talentvol achtte, Ruika, goede gedichten schreef, nu juist omdat Ruika deed waar hij hem in zijn IM-rapportage voor aangaf bij Ruika’s meerderen, namelijk – naïef en misschien onbedoeld – de grenzen van benepenheid overschrijden.

The Stasi Poetry Circle is een tragikomische documentaire. Af en toe denk je in een Monty Python sketch verzeild te zijn geraakt: hoe de Stasi een geheim poëzie-wapen ontwikkelde om de Koude Oorlog te winnen.
Oltermann gaat diep in op de handel en wandel van de Stasi, maar naast de door de Stasi aangerichte tragedies levert dat anekdotes op die veel zeggen over de belachelijkheid die deze veiligheidsdienst óók kenmerkte en de grappen die daarover circuleerden. Dankzij voormalige Stasi-beambten die bereid waren te praten, kan Oltermann vertellen hoe het hun verging na de val van De Muur. Zo werd Ruika een warenhuisbeveiliger, die sinds zijn pensioen aan motorfietsen sleutelt.

Oltermann, die op zijn 16e naar Engeland verhuisde en daar studeerde, schreef dit boek in het Engels. Prima natuurlijk, maar hij heeft er jammer genoeg van afgezien om naast de Engelse vertaling van de gedichten die hij citeert, ook het Duitse origineel op te nemen. Wir über uns is alleen antiquarisch te verkrijgen, maar ik heb nog geen aanbieder kunnen traceren.

Hans van der Heijde

Philip Oltermann – The Stasi Poetry Circle. Faber & Faber, Londen. 200 blz. € 20,30.