‘De lege stoel op de stoep de stoel waarop hij zat’

In de nieuwe dichtbundel Oude, koude nachten van Patrick Conrad, graaft de dichter zijn verhaal op. In deze 100 ‘memoires’ doemt het portret op van een mens die stilstaat bij zijn leven: hij rouwt om wat voorbij is, koestert de relieken, maar tegelijkertijd worstelt hij met zijn eigen vergankelijkheid en blikt vooruit naar een toekomst, waarvan hij geen deel meer zal uitmaken. In de nacht luistert hij naar de voetstappen van vermisten in zijn hoofd. In het donker laat hij zijn hart spreken en ‘kijkt verwonderd naar de inkt / die als bij wonder woorden vormt / waarvan de pracht de meesten zal ontgaan.’ Eerder in het gedicht vraagt hij zich af of er te veel zwijnen zijn, of te weinig parels. Zijn de mensen aan wie zijn poëzie voorbijgaat, zwijnen? Dat zou wat ijdel zijn, maar de bundel bevat beslist enkele parels.

De bundel heeft tien verschillende afdelingen, die soms ernstig, soms wat ironisch naar levensfasen verwijzen, zoals ‘Een kind’ en ‘Een wrak’, ‘Een afscheid’, maar er is ook ‘Een droom’, ‘Een verhaal’ en zelfs ‘Een leven’. Het lijkt een wat willekeurige opsomming, die past bij memoires, waarin je van alles uit het leven kunt tegenkomen. Des te opmerkelijker het is dat elk afdeling, netjes afgepast, tien gedichten bevat, die zo overzichtelijk genummerd zijn, dat je je haast afvraagt hoe deze regelmaat ooit een mensenleven kan weerspiegelen.

In ‘Een kind’ kijkt de ik terug op zijn jeugd, maar blijft ook zijn ouder geworden zelf: ‘Na zoveel aarzelingen, na zoveel verminkingen (…) / werd hij dat oude kind dat voor u staat.’

De dichter ziet het leven als een doodlopende straat en mijmert erover dat hij er straks niet meer zal zijn, dat hij uit gesprekken is verdwenen, dat zijn stoel leeg zal zijn, dat hij alleen nog maar een boek zal zijn. Deze thema’s zijn van alle tijden en misschien zelfs van alle dichters en Conrad zoekt zijn toevlucht vaak in een opvallend klankspel van alliteraties en assonanties:

Hij wachtte zo lang om zich
uit de kwellende klem van hun klaaglied
als uit het slib van de schorren te rukken,
dat een roerloze roes de rede verlamde
en de tijd bol van broze beloftes verschaalde

Assonanties en alliteraties zijn op hun mooist als ze woorden via de klank verbinden die ook inhoudelijk met elkaar verbonden zijn. Zo kan het klaaglied als een kwellende klem zijn, waarbij de opeenvolging van k’s het gevoel van beknelling versterkt. Ook ‘slib’ en ‘schorren’ zijn met elkaar verbonden en past het beeld van een het slib goed bij het vast komen te zitten in een klaagzang. Bij voortdurend klagen dreig je immers ten onder te gaan. Assonanties en alliteraties zijn vaak wat subtielere vormen van rijm dan volrijm. Een overdaad ervan kan echter wat bombastisch zijn en dan is de subtiliteit verdwenen. Dat gebeurt wat mij betreft in de laatste twee regels. Dan is het klankspel om het klankspel geworden en dat is jammer.

Het is alsof de dichter zichzelf ‘wegdicht’ bij zijn lezers:

Alleen wat echt is blijft.
Alleen was, sinds de eenvoud
zoals de zon de dag zijn leven verliet,
niets meer echt.

Zijn land was het land waar de anderen woonden.
Zijn taal de taal die niemand sprak.

Alleen wat echt is, is een lang leven beschoren, lijkt de eerste regel te willen zeggen, maar wat is ‘echt’? Echt zilver, echt goud, daar gaat het om kwaliteit. Zo is dat met poëzie ook min of meer: wat echt goed is, blijft bestaan, al raakt er ook veel moois verloren in de eindeloze stroom poëzie die geschreven is en nog steeds wordt. De dichter vindt geen aansluiting meer, wordt langzaam ouder, en ervaart dat als eenzaam en vervreemdend. En dan worden de nachten niet alleen oud, maar ook koud.

Dietske Geerlings

Patrick Conrad – Oude, koude nachten. Vrijdag, Antwerpen. 128 blz. € 24,99.