Een goed gevulde archiefkast

Licht is, net als zuurstof, onmisbaar voor levende organismen, of ze nou plant, dier of mens heten. Maar er zijn ook talloze overdrachtelijke betekenissen. Een literair werk – op het omslag is geen sprake van roman – wijden aan het licht, is wat Moya De Feyter (1993) voor zich zag. Een heel dun laagje is de titel van haar boek, dat meer een verzameling ruw materiaal is dan een afgeronde bundel.

Literatuur kan de vorm aannemen die de schrijver zich wenst. Dus waarom zo vaak een verhaal met een kop en een staart, met een opbouw, die toewerkt naar een apotheose. Het mag ook kabbelen of vanuit het niets steken uitdelen. Maar hoe het uiteindelijke boek er ook uit gaat zien, je moet als lezer wel kunnen merken dat er over de constructie is nagedacht. Moya De Feyter, die met haar poëzie, waaronder de met de J.C. Bloem Poëzieprijs onderscheiden bundel Massastrandingen, herkend werd als een veelbelovend dichter, overtuigt niet met dit lichtboek.

Wenst ze het verschijnsel licht op een natuurwetenschappelijke manier te benaderen, waarbij de wereld uit onverschillige elementen bestaat, of toch literair. Op het omslag is sprake van een poëtisch, filosofisch, verhalend en persoonlijk onderzoek, maar al haar ultrakorte stukjes tekst, aangeboden onder kopjes die vooral tot doel lijken te hebben de fragmenten van elkaar te scheiden, schieten alle kanten op. De hoofdstuktitels bieden al even weinig houvast.

De Feyter fladdert wat in het rond, haalt even gemakkelijk vriendin Kleur aan als de Asháninka-indianen. Er is een snufje taoïsme, een toefje Sami-wijsheid, er komen wat Bijbelfragmenten voorbij, Griekse mythologie, dromen, wiskunde en een lange rij natuurwetenschappelijke weetjes, bijvoorbeeld over de ‘Alaskaanse boskikker’. Slechts haar relatie tot Kleur brengt iets van samenhang, al suggereren proloog en epiloog dat er heus wel sprake is van een meer omvattende constructie. Maar in literatuur zoek je nu eens geen ‘informatie’, daar hebben we al veel te veel van, maar juist de verwerking daarvan.

Je zou de uiterst fragmentarische opzet natuurlijk dichterlijk kunnen noemen, niet alles hoeft immers direct verklaarbaar te zijn als je poëzie schrijft, graag niet zelfs, maar dit is geen poëziebundel. En uiteraard heeft de schrijver/dichter het recht om te associëren en beeldspraak te gebruiken, graag zelfs, maar ergens ligt toch een grens. Een heel dun laagje is wellicht bedoeld als prozapoëzie, maar komt over als krampachtig en zelfs ietwat pedant:

Af en toe brengt mijn lichaam een gebeurtenis aan. Het moet naar het toilet, het heeft dorst, het wil een deken, het heeft het benauwd, het doet het raam open. Een stramme schouder moet gekneed. Een been gestrekt. Lichamen weten dat er nooit niets gebeurt.

Dit wil niet zeggen dat De Feyters nieuwste alleen maar tegenvalt. Er staan wel degelijk aardige observaties in, maar het is allemaal nogal ongericht. Veel millennials zien de toekomst somber in, wat met alle onheilsberichten over klimaat en maatschappij ook alleszins begrijpelijk is, maar vaak blijft hun werk hangen in die twijfels. De Feyter is daarin geen uitzondering. ‘Pessimisme is gezond, maar als je zowel aan de maatschappij als aan jezelf twijfelt, kun je niet leven of werken,’ sprak ooit de dichter Louis Lehmann.

Piekeren over wat er met de aarde zou gebeuren als de maan wegvalt… gevaarlijk schommelen, tsja, zo weet ik er nog wel een paar.

Een heel dun laagje had veel gewonnen met een meer geconcentreerde benadering. Nu is het te veel een archiefkast gebleven met een wereld aan potentieel interessante documenten, waar de schrijver nodig eens mee aan de slag moet.

André Keikes

Moya De Feyter – Een heel dun laagje. Vrijdag, Antwerpen. 176 blz. € 21,99.