In het water lost de normativiteit op

Ze is verliefd op Vicky, maar die heeft al een vriendin. Toch brengen ze vele weekenden door in het vakantiehuis van Vicky’s ouders waar ze tekenen, wijn drinken en zwemmen. De vertelster in Diepdiepblauw, de debuutroman van Nikki Dekker (1989), weeft het sprookje De kleine zeemeermin en de levensgeschiedenis van Hans Christian Andersen, die verliefd werd op vrouwen en mannen die niets van hem moesten weten, door haar bespiegelingen over haar eigen onvervulde verlangen. Vier keer – geen sprookjesachtig aantal – verklaart ze Vicky haar liefde, en vier keer wordt ze afgewezen.

De naamloze hoofdpersoon denkt vaak terug aan haar jeugd, toen iedereen van haar wilde weten of ze lesbisch was en zij dat zo graag niet wilde zijn dat ze Lisanne, het eerste meisje met wie ze zoende, verraadt. Lisanne is echt lesbisch, vertelt ze haar klasgenoten. Zij beslist niet. Terugblikkend is het uitleveren van Lisanne aan de sensatiezucht van haar klasgenoten een schaamtevolle herinnering.

Wat is je plaats in het leven als je niet-hetero bent, is één van de vragen die in Diepdiepblauw, een coming of ageroman in fragmenten, omcirkeld wordt. De vertelster is biseksueel. De heterokant van deze tweeledige seksuele identiteit wordt begrepen, over de lesbische zijn vragen: ‘Zie je jezelf al hand in hand samen over straat lopen? Beffen. Zou je dat nou doen? Echt?’

Lesbisch zijn is niet goed, is de boodschap die de hoofdpersoon al jong meekrijgt. Het is iets waar ouders zich zorgen over maken, het is ‘onaangepast’, gaat gepaard met een rare kleding- en muzieksmaak en is in het gunstigste geval ‘een fase.’

Het is zomer, ik logeer een paar dagen bij mijn ouders. Hun vrienden zijn op bezoek uit Guatemala. ‘Ze heeft laatst met een meisje gedatet,’ zegt m’n moeder. Els grinnikt: ‘O ja, zo’n fase heb ik ook gehad.’ Ze stoot me zachtjes aan met haar elleboog en knipoogt. ‘Hoort er een beetje bij, hè.’

Hoe vorm je je eigen identiteit als iedereen al weet hoe jij bent als je lesbisch bent? Haar vriendjes stelt ze daarom wel voor aan haar ouders, haar vriendinnetjes niet. Ruben, de vriend die het juiste antwoord op haar moeders standaardvraag ‘En, kun je haar wel een beetje aan?’ geeft, mag blijven. Hij redt haar van de marginaliteit die een lesbisch leven volgens de vertelster inhoudt.

Ik ben bang. Natuurlijk ben ik bang. Zolang ik verkering heb met jongens maak ik deel uit van de wereld, heb ik recht van spreken en word ik gezien. Als ik met een meisje zou gaan hoor ik niet meer bij de populaire groep, de normale mensen, degenen die de touwtjes in handen hebben. Ik zou niet meer meetellen. Een vrouw met een andere vrouw? Wat doen ze überhaupt, een beetje knuffelen? Er hangt een zweem van theedrinken omheen, van vage en totale irrelevantie.

‘Zwemles’ is de titel van zes hoofdstukken waarin de hoofdpersoon in open water leert zwemmen en leert zich aan natuurwetten te houden om niet te verdrinken. In de hoofdstukken tussen de zwemlessen, die titels als ‘Platvis’, ‘Kwal’ en ‘Guppy’ dragen, worden overpeinzingen over het leven, de liefde en de vele vragen die buitenstaanders op de hoofdpersoon afvuren afgewisseld met passages over het leven onder water, fictief (over Andersens en Disneys kleine zeemeermin en Pixars Nemo) en feitelijk (over onder meer de blobvis, lamantijnen en de kwallensoort Portugees oorlogsschip).

Lelijke dieren worden genegeerd. Daarom richt bioloog Simon Watt in 2012 The Ugly Animal Preservation Society op, een stichting die het opneemt voor het bestaansrecht van lelijke dieren: de naakte molrat, de aye-aye en de naaktslak. Dieren die misschien niet zo knuffelig zijn als de ijsbeer of de panter, maar die het verdienen om ook op deze planeet te leven. ‘We kunnen niet allemaal panda’s zijn’ is het motto van de stichting. De blobvis is een van z’n grootste sterren.

De verhalende passages en de meer essayistische fragmenten over de zee en het leven onder water worden telkens verbonden met een ampersand. Ook zonder dat teken is de verbinding duidelijk, maar mooi gekozen is de ligatuur waarin twee letters zijn versmolten die samen ‘en’ betekenen wel. In het water lost de normativiteit op die de hoofdpersoon op het droge omringt en soms verstikt. Veel vissen kunnen van geslacht veranderen. In gezinsverband worden moeders vaders en omgekeerd. En over die genderfluïditeit worden niet voortdurend vragen over gesteld. Het is jammer voor Nikki Dekker, die veelvuldig uit wetenschappelijk onderzoek citeert, dat Frans de Waals nieuwe boek Anders, waarin hij het idee van mannelijke superioriteit in het dierenrijk ontkracht, net na haar debuut is verschenen.

Diepdiepblauw gaat ook over verzamelen. In haar jeugd verzamelt de hoofdpersoon schelpen en fossielen. Later seksuele ervaringen.

Eén onenightstand is sletterig. Het is onverstandig gedrag, ongezond en gevaarlijk bovendien. Maar elke week een onenightstand, dat is discipline, dat is een ongebreidelde zucht naar avontuur en een onderzoek naar de menselijke seksualiteit.

Soms vallen de liefde en het zeeleven samen.

Elke lange relatie is toeval: je valt op een projectie, een bevlieging, een fantasie, en wanneer je elkaar beter leert kennen, kom je erachter dat de mensen achter jullie persona toevallig goed op elkaar ingespeeld zijn. Het had net zo goed een ander kunnen zijn – maar inmiddels heb je de bewoners al indianen genoemd, de zeekoe een zeemeermin; nu is dit de situatie.

De situatie waar dit geslaagde debuut mee eindigt, is een lange relatie met Ruben waarbinnen ruimte is voor relaties met vrouwen, vrouwen die het kunnen verdragen dat ze meestal naast hem wakker wordt. Gemakkelijk is de situatie niet. Op Roísín is ze snel uitgekeken en Amber is jaloers op Ruben, terwijl de vertelster zich onzeker voelt omdat ze bang is niet lesbisch genoeg te zijn voor Amber, die via haar vriendinnen haar afkeuring over Ruben uitspreekt: ‘Een man, dat vinden ze gewoon een heel vies idee.’

Marie-José Klaver

Nikki Dekker – Diepdiepblauw. De Bezige Bij, Amsterdam. 296 blz. € 22,99.