Ik wíl, moet je zeggen

Naar een nieuwe Salamander Klassieker kijkt de liefhebber van oudere literaire pareltjes altijd uit. Het gaat in dit geval om Krankzinnigen van Fré Dommisse. In deze semi-autobiografische roman uit 1929 zitten we in het hoofd van Dé van der Velde, een adolescente die is opgenomen in een krankzinnigengesticht en meerdere cycli van herstel en terugval meemaakt. Deze heruitgave bevat daarnaast een voorwoord van historica Catharina Th. Bakker, die bondig over het leven van Dommisse vertelt.

Fré Dommisse werd op 12 mei 1900 in Ophemert geboren. Haar vader overleed een half jaar later, waardoor haar moeder de zorg voor hun zes kinderen alleen op zich moest nemen. Het gezin verhuisde in 1916 naar Utrecht. Aldaar kreeg Dommisse een jeugdpsychose, al was de diagnose toentertijd ‘dwangneurose’. Dommisse werd opgenomen en haar behandeling c.q. opsluiting duurde vier jaar. Over haar ervaringen schreef zij het gefictionaliseerde Krankzinnigen, met als doel de kloof te helpen dempen tussen ‘normalen’ en ‘abnormalen’. Hoewel die kloof welbeschouwd nog steeds bestaat, werd het werk goed ontvangen door de literatuurrecensenten en bracht het discussies over de gezondheidszorg op gang.

Het verhaal vangt aan met de aankomst van Dé in een vrouwengesticht, nadat ze schijnbaar zeven maanden in een afgesloten kliniek heeft doorgebracht. Ze is verrukt buiten te komen, bomen te zien, maar als ze het gesticht binnen is en een wit jakje moet aantrekken, komt het besef: ‘je bent in een krankzinnigengesticht, je bent krankzinnig!’ Dé komt binnen in de achterzaal waar de zwaarst zieken liggen en de zusters streng toezicht houden. Lezen is verboden, een middagdutje verplicht en ’s nachts waakt er een zuster, die ieder uur een gaatje prikt op een papiertje om te bewijzen dat ze daadwerkelijk de hele nacht gewaakt heeft.

Wanneer een patiënte psychisch herstel toont, mag ze naar de ziekenzaal. Kan ze de extra vrijheden die ze krijgt aan, zoals (begeleid) de tuin in lopen, dan mag ze naar de dagzaal. Blijft ze ook hier overeind, dan mag ze naar huis. Dit traject beslaat drie maanden. De eerste keer dat Dé het afrondt, is ze een dag later alweer terug. Te veel prikkels buiten. Andere keren gaat het eerder mis. Dommisse laat zien dat het herstel van een psychiatrische patiënt geen rechte lijn is, maar bestaat uit cycli.

‘t Is soms of al je moeite tevergeefs is,’ zeg ik tegen mevrouw Costers, als we weer op ziekenzaal zijn.
‘Dat is ’t misschien ook wel, maar dan heb je tenminste de troost van moeite te hebben gedaan.’

Krankzinnigen is letterlijk een repeterend verhaal. Omdat Dé steeds terugvalt, keren ook de andere personages terug. In de tussentijd hebben ze geen ontwikkeling doorgemaakt. Er is de vrouw die steeds roept ‘Moord! Moord! Vergif! Vergif!’. Een ander meent zorg te dragen voor piepkleine kuikens en een derde persoon scheldt er op los. Dé zelf lijkt een opgeruimd persoon, totdat ze doordraait en ofwel iemand wil wurgen ofwel haar hoofd kapot wil slaan op haar bed. Dan gaat ze zingen, zoals de meeste patiëntes doen. ‘De angst moet er uit,’ denkt Fré daarover. Het vaakst worden er geestelijke liederen gezongen. Hier doet de tand des tijds zich voelen. Een groot deel van het boek gaat over de vraag of God de ‘krankzinnigen’ heeft verstoten en zo ja: of er nog genade mogelijk is. De gedachte dat psychiatrische patiënten verantwoordelijk zijn voor hun eigen gedrag is veelvoorkomend, zoals blijkt uit de woorden van een zuster:

‘Ik wíl, moet je zeggen en dan zul je zien,’ vervolgt ze met een hoofdknik, ‘dan gaat het ook. Geloof je me niet? Heus, ’t is zo! Je maakt je maar kopzorgen voor niets en ik geloof vast, dat je wel anders kunt. Je moet ook eens aan je moeder denken.’

Zo biedt Krankzinnigen een interessante inkijk in de psychiatrische zorg van de vroege twintigste eeuw. Doordat het verhaal zich afspeelt in het hoofd van een patiënte heerst er een constante spanning: Dé kan zomaar de controle verliezen en terugvallen. Ook de lezer is dan weer terug bij af. Daarmee bereikt Dommisse haar doel om de ‘normalen’ inzicht te geven in het leven van de ‘abnormalen’. De naïeve, haast kinderlijke vertelstem die ze gebruikt en de stroom van waarnemingen en gedachtes die ze op de pagina’s zet, doet sterk denken aan tijdgenote Carry van Bruggen. Al was de negentien jaar oudere Van Bruggen zowel technisch als psychologisch verder.

Helaas schijnt de uitgeverij niet overtuigd dat Dommisse het gevoel van krankzinnigheid goed heeft overgebracht. Daarom zijn er in deze heruitgave zoveel tikfouten gemaakt, dat de lezer vanzelf gek wordt. Losse woorden staan aan elkaar (‘dokterszien’), afsluitende aanhalingstekens bij citaten zijn verdwenen, ‘ben’ wordt ‘beo’, ‘zover’ wordt ‘rover’, ‘haar’ wordt ‘haai’. Op pagina 50 is de lezer genoodzaakt met een potlood lijntjes te trekken tussen zinnen, die op onverklaarbare wijze door elkaar gehusseld zijn. Zelfs het jaartal van uitgave dat op de achterflap vermeld wordt, is onjuist. Hopelijk wordt deze collectieve letterblindheid hersteld vóór de volgende druk die Krankzinnigen zeker verdient.

Martijn van Bruggen

Fré Dommisse – Krankzinnigen. De Geus, Amsterdam. 240 blz. € 14,-.