Schoonheidsfoutjes

Bij een eerste lezing van Huiden, de debuutbundel van Julie Beirens, krijgt een lezer nog weinig houvast. Zo ontbreekt een inhoudsopgave en hebben de meeste gedichten geen titel. Het is duidelijk dat huiden een overkoepelend thema is, en na iets preciezere lezing gaat het over een ik die zich steeds tot haar omgeving wil verhouden. De eerste serie ‘oogst’, laat de ik opgroeien van een klein kind, tot een kind dat ongeveer klaar is op de middelbare school. In de tweede serie ‘huiden’, gaat het over een relatie tot een geliefde, en in ‘fatale’, de slotserie, komt het verval inzetten.

Hoewel de bundel als geheel vol mooie beelden zit, en er liefde uit spreekt, is er op detailniveau nog wel wat kritiek op te geven. Soms is een beeld wat scheef, soms zijn gedichten al te duidelijk, staat er overbodige informatie, klopt een verwijswoord niet helemaal. Een sterk gedicht is:

habemus papam II

in het vijfde jaar leren we over de paus
dus ik vraag de juf wat je daarvoor
gestudeerd moet hebben

’s avonds bekijk ik
online vacatures
upload ik mijn cv

om ten slotte
te veel vrouw te zijn
om goed te zijn

Het enjambement ‘daarvoor’ werkt sterk, want eerst kan een lezer denken aan tijden voor een paus, maar daarna gaat het over kennis over pausen. Vooral de laatste twee regels trekken de aandacht. De associatie kan zijn dat om een baan te krijgen je maar beter geen vrouw kan zijn. Er is misschien ook in te lezen dat vrouwen kwaadaardig zijn. Deze en meerdere interpretatiemogelijkheden maken het gedicht spannend. Dat is ook het volgende titelloze gedicht:

ik weet niet of wij horen te trouwen
kinderen te baren
want al wat ik zie in jou
is mijzelf ontvreemd

het kind dat valt, weer opstaat
en opnieuw de grond raakt
de moeder die kirt dat het stappen al lukt
maar nog net niet

dromen is een daad van honger
ik sla de dingen gade en zie enkel
dat het kind valt en weer opstaat
de kirrende moeder en opnieuw

zie ik de kansen slinken
de daad bij het woord voegen is
slechts een trede beklimmen
maar niets vergt zoveel moed

Veel aan dit gedicht is mysterieus. Door het woord ‘ontvreemd’ denkt een lezer aan gestolen. De ik had iets, en nu niet meer, en de jij heeft het wel. Daardoor twijfelt de ik of die met de jij moet trouwen. De tweede strofe kan misschien gelezen worden als invulling van wat is ontvreemd: een aanstaand moederschap. In een dergelijke lezing zijn de ik en de jij allebei een vrouw, zou de ik eerst moeder worden, maar werd toch de jij eerst zwanger. De regel ‘dromen is een daad van honger’ klinkt als aforisme, en het lijkt niet de bedoeling om ‘honger’ letterlijk te nemen. Is ‘honger’ een verlangen, een gemis? Droomt de ik van het moederschap, juist doordat ze geen moeder is, en des te meer als ze een moeder met haar kind ziet? Dat het woord ‘opnieuw’ er letterlijk staat als de moeder weer kirt, is een mooie knipoog, dat de dichter weet dat ze zich herhaalt. De kansen die slinken, kan ook een uitdrukking zijn van een vrouw die ouder wordt en daardoor minder kansen heeft om moeder te worden. Zwanger worden hoeft niet moeilijk te zijn (‘slechts een trede beklimmen’), maar vraagt wel veel moed. De laatste zinnen zijn raak en op veel situaties van toepassing.

Een paar schoonheidsfoutjes dan:

haar neus zo scherp
dat we er op zondag
de taart mee aansnijden

haar ledematen rank
en smal als een hooiwagenspin
maar dan gedeeld door twee

Behalve dat dit gedicht wat te particulier overkomt, kan een lezer zich bij de laatste regel wat onderschat voelen, want ja, allicht heeft een spin acht ledematen en een mens vier. Dat hoeft niet te worden gezegd. Het gedicht oostende in onderverdeeld in twee keer vier gedichten. In de tweede IV staat:

toen bekvechten nog geen scalpel was
dat de woorden in stukken hakte

Hier is het beeld van hakken met een scalpel wat vreemd, want een scalpel snijdt, maar hakt niet. Er staan ook wat lichte gedichten in de bundel zoals:

sterven is nogal definitief
ik wou dat er een lightversie
verkrijgbaar was

dat je de suiker kon proeven
zonder het de kans te geven
om je dik te maken

Proefsterven is een interessant concept. Dik maken is misschien ook niet definitief, en dan is het beeld wel mooi, maar net niet helemaal raak. Het probleem is echter vooral dat het verwijswoord ‘het’ niet terug kan verwijzen naar de suiker, zodat de lezer uit zijn verder prettige leeservaring wordt gehaald. Soms een gedichtje wat te makkelijk, hoewel lief, zoals:

ik zoek een taal waarvan
ik een pleister kan maken
die ik dan op jou kan kleven
op elke plek waar het zeer doet

Bij die laatste regel zou een lezer kunnen denken: ja, waar zou je die pleister anders plakken? Om de recensie positief te besluiten, want op de schoonheidsfoutjes na is het prettige bundel om te lezen, het slotgedicht (ik ben benieuwd welke mentale luikjes de woorden ‘criminele’ en ‘misdadig’ bij lezers openen):

ja, ik beken
en dat doe ik
met het schaamrood
op mijn wangen

elke dag koester ik
dat criminele verlangen
om misdadig dicht
bij jou te zijn

Erik-Jan Hummel

Julie Beirens – Huiden. Pelckmans, Kalmthout, België. 80 blz. € 20,00.