Een literaire reis door Suriname en de Cariben

Gelukkig is er de laatste jaren hernieuwde aandacht voor de Nederlandstalige literatuur uit de voormalige koloniën van Nederland. Dat laat niet alleen zien hoeveel rijker die literatuur is als je ook overzeese stemmen meerekent, maar geeft de (witte) Nederlander ook een completer beeld van de eigen geschiedenis. Naast de opname van Anton de Kom in de canon van de Nederlandse geschiedenis, boeken als De nieuwe koloniale leeslijst en de succesvolle heruitgaven van de Surinaamse auteur Bea Vianen, is er nu ook een prachtig vormgegeven bundel van poëzie en liedteksten uit Suriname en de eilanden in het Caribisch gebied: Album van de Caraïbische poëzie, samengesteld door Michiel van Kempen en Bert Paasman. Met dit album kun je met recht, zoals Noraly Beyer in haar voorwoord stelt, ‘op reis in Suriname en de Nederlandse Caraïben’.

Beyer is een van de velen die advies gaf aan de samenstellers welke teksten ze graag in de bundel zagen opgenomen. Ze herinnerde zich de liedjes die haar Surinaamse moeder in haar jeugd op Curaçao voor haar zong, bijvoorbeeld die over ‘Bambam maskieta rije otomobiel’. Het kreeg samen met andere liedjes een plek in de bloemlezing, die is onderverdeeld in twaalf inhoudelijke rubrieken die gedichten en liedjes met een vergelijkbaar thema of gevoel samenbrengen. Zo zijn er rubrieken over het dagelijks leven, over liefde en erotiek, over de natuur en de stad, over religie, over taal maar ook over meer beladen onderwerpen als identiteit, migratie en leven in slavernij. Al die rubrieken bevatten gedichten en liedjes in de verschillende talen die in het Caribisch gebied worden gesproken: Engels, Hindi, Nederlands, Papiaments, Sarnami, Spaans, Sranantongo, Surinaams-Javaans en de talen van Surinaamse inheemsen en marrons. Dat levert een enorme diversiteit op die een rijkdom toont waar je stil van wordt.

Het is bijna ondoenlijk om een keuze te maken die als voorbeeld kan dienen van die rijkdom. Ik denk aan ‘Dat boelgedicht’ van Edgar Cairo, waarin hij moet kiezen tussen seks met zijn vriend of met zijn vrouw: ‘Ik zelf voel me zo bebedeld door dit leven / van man met man, en vrouw met mij. / Ze willen allemaal jolijt weglenen, / fo tussen bil of tussen dij’. Of ‘Wij meertaligen’ van de Arubaanse dichter Frank Booi, over de verschillende talen in het Caribisch gebied: ‘de stembanden zwaar melaats / van de tweespalt in mijn taal / tong en huig en al / het voelen in het bloed kreupel’. Of het prachtige gedicht ‘Paramaribo’ van Albert Hagenaars, dat zo begint: ‘Uit het regenwoud gesleept en verzaagd, / in elkaar geslagen van hut tot residentie, / aangehecht met ras na ras, zindert hier // tussen savanne en Atlantisch slijk, deze stad’. En wat te denken van ‘Dividivi’ van Giselle Ecury dat zo pijnlijk mooi laat zien hoe een kind uit de Cariben zich in Nederland ontheemd voelt. Of de melancholie van de Surinaamse dichter Shrinivási:

Toen realiseerde hij zich
dat de rivier
toch maar een oever had
waarop hij stond
en naar de verte keek
waarin een beeld
uit vroegere dagen
langzaam maar zeker
was opgelost
zodat de toekomst
noch verleden was
verlangen niet
en eindelijk geen verdriet.

Ook noemenswaardig zijn de reflecties op historische gebeurtenissen. Dat begint natuurlijk al bij de heftige verhalen over slaafgemaakte mensen en gedichten als ‘Ballade van de slavenhaler’ van Joan Wils. Maar ook het hartverscheurende gedicht ‘Aan de moeder van Desi’, dat Sonny Reiziger voordroeg bij de herdenking van de decembermoorden in 2011, ‘Ween dan, moeder van Desi, / om een zoon die zelfs achter zonneglazen / nog zijn ogen sloot.’ Verder het gedicht van Johannes Carolus Kruisland over de arrestatie van Anton de Kom in 1933 en ‘Na 30 mei 1969’ van Harry van Tienen over ‘Trinta di mei’, de staking van werknemers van de olieraffinaderij op Curaçao die in onlusten ontaardde: ‘Waardoor de met whiskey opgestookte / vlam in de pan hoog op laaide / in wat later Plundra & Otrabranda / omgedoopte helften van Willemstad, bijeengehouden / door de scharnierende Emmabrug.’ En ten slotte ook ‘Op de verovering van St. Eustatius, &c. door de Engelsen admiraal Rodney, op den 3 febr. 1781’ van Betje Wolff & Aagje Deken? ‘Welk gerucht / Klieft de lucht / En verschrikt ’s Lands Patriotten? / Welk gerucht / Klieft de lucht? / Ieder vaderlander zucht, / Die ’s lands welvaart, onze schatten / Ziet door Britse klauwen vatten. / Ons geluk / Keert in druk, / Bato’s kroost moet onder ’t juk.’

Wie denkt dat het daardoor zware kost wordt, moet ik geruststellen: de eerder genoemde liedjes die oraal overgeleverd zijn, korte geestige reclameteksten, gedichten over de liefde en ook rapteksten van de Nederlandse muzikant Typhoon bijvoorbeeld bieden tegenwicht. Terecht stellen Van Kempen en Paasman dat ‘het hele scala aan emoties en gedachtes die opkomen bij deze trans-Atlantische relatie nergens zo goed in weerspiegeld wordt als in de literatuur’. En daarmee geven ze niet alleen het belang van deze bundel weer, maar evengoed het belang van literatuur in het algemeen. Door deze bundel door te bladeren, af en toe een gedicht te lezen, oude foto’s te bekijken, terug te bladeren, verder te lezen, komen de geschiedenis, het landschap en de mensen van Suriname en de Caribische eilanden in al hun rijkdom tot leven.

Martijn Nicolaas

Michiel van Kempen en Bert Paasman (samenstellers) – ALBUM van de Caraïbische poëzie. Rubinstein. 288 blz. € 34,99.