Literatuur in de knel

Dat de werkelijkheid zich steeds meer voordoet als een broodjeaapverhaal vormt een serieus probleem voor schrijvers van literaire fictie. Hoe moet je als romancier nog onthutsing en verwondering wekken als de reële voorvallen dat op veel verpletterender wijze bewerkstelligen? Niet voor niets vermelden veel films en boeken de laatste jaren dat ze gebaseerd zijn op ‘ware gebeurtenissen’ om daarmee de consument te verleiden. De veelvuldig geciteerde uitspraak ‘echt gebeurd is geen excuus’ lijkt zijn zeggingskracht te hebben verloren, hetgeen helaas eveneens geldt voor zijn bedenker, meesterstilist Gerard Reve. Bij talkshows worden fictieschrijvers hooguit nog uitgenodigd als ze kunnen verklaren dat ze net zoals hun hoofdpersoon vreselijk leed hebben ondergaan of dat misdrijf hebben gepleegd dat in hun boek ter sprake komt.

Alsof genoemde omstandigheden nog niet hinderlijk genoeg zijn, hebben romanschrijvers sinds enige tijd ook nog eens geduchte concurrentie te verduren van complotdenkers. Beiden verkeren immers in een verhoogde staat van alertheid, zijn gespitst op verborgen betekenissen en wantrouwen de algemeen aanvaarde waarheid. Net zoals in de literatuur bestaat er in complottheorieën geen toeval. Een schrijver ontwerpt mysterieuze netwerken en verrassende causale verbanden, en ook in de beleving van de complotdenker trekt een geheime macht aan de touwtjes. Binnen het universum van de roman heeft alles (meestal) een reden, geen mus valt zomaar van het dak, om met Willem Frederik Hermans te spreken, volgens wie het de taak van een schrijver was aan het licht te brengen ’wat de massa niet durft te denken’. Voilà, weer een parallel met de wereld van de complotdenkers. Die durven immers ook de duisternis op te zoeken en bevragen geaccepteerde denkbeelden. Ze zijn zelfs onbevreesder omdat hedendaagse schrijvers zich steeds gewilliger laten muilkorven door de woke-gemeenschap en minder vaak een gevaarlijk maar onweerstaanbaar lied zingen. Waar de romancier anno 2022 zo behoedzaam mogelijk illusies ontzenuwt, daar schrikt de complotdenker er niet voor terug heilige huisjes omver te schoppen en onverwachte, onwelkome verbanden te leggen, zoals een rechtgeaarde romancier dat pakweg tien jaar geleden nog deed. Het bekende aforisme van de schrijver D. Foster Wallace, ‘Good fiction’s job is to comfort the disturbed and to disturb the comfortable’, is tegenwoordig vooral van toepassing op de ‘job’ die complotdenkers uitvoeren.

Zijn complotdenkers dus de nieuwe romanciers? Nee, goddank lijken er nog enkele verschillen te bestaan tussen de scheppers van literaire fictie en de verkondigers van even controversiële als onbewezen ‘feiten’. Eerstgenoemden weten immers dat ze zich met fictie bezighouden en dat fictie een methode is om de waarheid te onderzoeken, terwijl complotdenkers hun ficties voor waar houden, er heilig in geloven. Waar de romancier met vraagtekens strooit en het raadsel dat de werkelijkheid is niet wil oplossen, vuurt de complotdenker louter uitroeptekens af en gelooft hij in onwrikbare verklaringen. Bij beiden worden er alternatieve werkelijkheden gepresenteerd, maar de stelligheid waarmee de complotdenker die verkondigt, is de romancier vreemd, ook al is het door hem geschapen universum een gesloten circuit. Waar de beoefenaar van de letteren louter controle wil uitoefenen op zijn materiaal, daar koestert de complotdenker de ambitie om de maatschappij in zijn macht te krijgen door haar te ontwrichten.

Leve de literatuur, zou je dus denken, waar tenminste nog onbevooroordeeld, genuanceerd en tegelijkertijd onbevreesd gesproken wordt. Maar nee, niet alleen gedraagt de letterkundige wereld zich in groeiende mate als een schichtig kind, ook wijzen de – in dit geval onbetwistbare – feiten uit dat de interesse in literaire fictie alarmerend tanende is. Omdat men zich liever vergaapt aan een verhaaltje dat ‘echt gebeurd’ is en/of omdat een steeds grotere groep mensen zich vastklampt aan boze sprookjes, veelal bedacht door boze mannen.

Enerzijds hebben we dus te maken met een wereld die lijdt aan te veel werkelijkheid of politieke correctheid, waardoor de verbeelding in het gedrang komt. Anderzijds bestaat er een onderwereld waarbij de verbeelding juist wél aan de macht is, maar dan op een perverse en dogmatische manier, zonder de speelsheid en twijfelzucht die idealiter de verbeelding van de literator kenmerken. Tussen die twee werelden dreigt de auteur van literaire fictie gemangeld te worden. Wat rest ons scheppers van fictieve universa dan nog? Wat anders kunnen we doen dan dapper doorgaan waarin we goed zijn: conflicten zichtbaar maken, het menselijk falen onderzoeken, onszelf op prikkelende wijze tegenspreken zonder ons te laten intimideren door sensitivity readers, toondove CPNB-managers en tegenvallende verkoopcijfers?

Of moeten we misschien afdalen in de gedachtedroesem van de complotdenker om vervolgens met de schrijfscalpel de ontmaskeraars van de wereldorde te ontmaskeren?

Peter Drehmanns, schrijver

Van Peter Drehmanns verscheen onlangs de roman Boetegrond.