‘Tovenarij is het, dat zeg ik je’

Uitgeverij Gottmer brengt in een gestaag tempo verschillend klassiek geworden boeken van Paul Biegel (1925-2006) weer onder de aandacht, doorgaans in een frisse, soms licht aangepaste versie.

In Ik wou dat ik anders was (eerste druk 1967) wordt de titel functioneel hernomen in de eerste zinssnede. Eigenlijk is het eerder een uitroep, van een recalcitrant jongetje; ‘een dik jongetje met een brilletje op, waarvan één glas wazig was gemaakt omdat er iets aan zijn ogen mankeerde.’ Het hoeft dan ook weinig betoog dat hij liever een geheel andere identiteit zou aannemen. En dat blijkt te kunnen: de Grote Tovenaar, Mieri-Moeri stelt echter als voorwaarde dat onze protagonist de tafel van zeven foutloos opzegt. Helaas wil dat voorlopig niet zo goed lukken. Veertje, een betoverd klein meisje ‘in een wit japonnetje’ zal de ondertussen minuscuul gemaakte jongen op z’n avontuur begeleiden.

Vanaf de eerste bladzijden valt Biegels signatuur onmiskenbaar op; het vlotte vertelritme doet wat mysterieus aan, bezwerend zelfs, waardoor de lezer haast onmerkbaar deelgenoot wordt van Biegels fantasierijke universum. De sterk beeldende schriftuur, vol nauwgezette observaties en gedetailleerd uitgewerkte passages, is daaraan niet vreemd, bv. wanneer Anders kennismaakt met Podzok de mier. De dierenfiguren fungeren – zoals elders in Biegels oeuvre – als antropomorfismen, maar tegelijkertijd behouden ze een deel van hun eigenheid. Hieraan ligt een groot inlevingsvermogen – en ongetwijfeld ook uren natuurobservaties – ten grondslag.

Na die eerste ontmoeting met het mierenvolkje wordt Anders – klein als hij is – rondgeleid in de mierenhoop, waar een interessante omkering van perspectief plaatsvindt. Anders doet zijn zo gewenste naam nu alle eer aan; hij kan de sterk geordende samenleving met zijn eigen wetten en gebruiken bijvoorbeeld nauwelijks doorgronden. Via een idee van Veertje – die in het gehele boek als zijn begeleidster optreedt – biedt Anders wel een convenabele oplossing wanneer de mierenhoop onverhoeds wordt aangevallen. Als toemaatje krijgt onze protagonist meer inzicht in de maaltafel van zeven. Dat vormt meteen de rode draad door het verhaal: Anders dient zich uit allerhande spannende situaties te manoeuvreren en steeds leert hij – schijnbaar terloops – een maaltafel extra. Zo redt hij een wat hautaine klaproos van een legertje rupsen, wordt in een strakke cocon ingespannen en raakt verstrikt in het web van een hongerige spin. Naast de avonturen van Anders volgt de auctoriële verteller ook Veertje; zij is eveneens betoverd en zoekt wanhopig een manier om te transformeren.

Biegel weet met weinig woorden z’n personages haarscherp te karakteriseren, zoals de nuffige klaproos Amelia of de goedmoedige hommel Huug. In sprankelende dialogen vat hij hun eigenheid en laat typerende karaktertrekken betekenisvol doorklinken:

‘Ja maar, ja maar…’ begon Anders weer.
‘Ja maar?’ bulderde de mier. ‘Twéé woorden, heb ik gezegd.’
‘Ja maar meneer Podzok, ik wil…’
‘Je hebt niks te willen. We zijn er,’ sprak Podzok, en hij duwde Anders de wriemelende mierenklas binnen.’

Opvallend is daarbij de sterke muzikaliteit van de tekst, vol alliteraties, assonanties en rijm. In combinatie met de geslaagde biegeliaanse neologismen, versjes en liedjes vormt dat een absolute meerwaarde in dit jeugdboek. Een tekenend voorbeeld is onderstaand lied voor Ziwieria, koningin van de mieren:

‘Slaap lekker, mier
en de wekker hier
zal u wekken op de juiste majes-tijd.’

Daarnaast bereikt Biegel via speelse knipogen naar de volwassen (voor)lezer feilloos een dubbele geadresseerdheid:

‘O, de weg naar het huwelijk is een zware gang,’ steunde de slak. ‘Het wachten was gemakkelijker.’

De ragfijne, haast etherische prenten van Marieke Nelissen sluiten naadloos bij Biegels schriftuur aan; de dromerige, wat weemoedige ondertoon maakt tevens fundamenteel onderdeel uit van Biegels poëtica. Nelissen zet, net zoals in eerder werk, sterk op de mimiek van haar personages in, wat de empathie visueel verhoogt.

Zoals het een cultuursprookje betaamt, eindigt Anders’ verhaal met een climax van formaat, in alle mogelijke opzichten. ‘Tovenarij, dat is het,’ zo lezen we al op pagina twee. Tovenarij met woorden, dat is wat Biegel de lezers biedt, in een ontroerend en tijdloos verhaal.

Jürgen Peeters

Paul Biegel – Ik wou dat ik anders was. Met illustraties van Marieke Nelissen. Gottmer, Haarlem. 176 blz. € 17.99.