‘Zo eenvoudig als de wereld onthouden verlies je hem’

Misschien is kunst de ultieme vorm van ontbreken, ontschieten. Iets ontroert, verwondert of ontwricht, maar wat het is, is niet uit te drukken. Zowel in het creatieve proces, waarin de kunstenaar het moment of de emotie probeert te vangen, als in de receptie ervan, ontbreekt de essentie. Juist de benadering ervan is de schoonheid, omdat het laatste stukje, dat slechts gesuggereerd kan worden, in de verbeelding ligt. Dat maakt dat zowel de kunstenaar als de lezer, luisteraar of kijker, zich zo intens eenzaam kan voelen: de stap van de suggestie naar de voltooiing zet je immers alleen. Precies daarom raakt de bundel Aardelingen van fotograaf Eddy Verloes, dichter Geert Jan Beeckman en componist Jef Neve, recht in de ziel.

Wanhoop uitspelen tegen schoonheid
is een eenzaam beroep
Dichters doen het.
Kamermuzikanten ook.
En jagers op stille rouw en eerste sneeuw.

De echo daarvan is een foto.

Als lezer, kijker en luisteraar ben je getuige van een reeks zoektochten. Het kan zijn dat in het creatieve proces de fotograaf begonnen is en de dichter en componist volgden, maar als ontvanger ervaar je eerder een cyclus waarbij beeld, woord en muziek elkaar steeds opnieuw naderen. ‘Aardelingen’ zijn wij, mensen. Het woord drukt uit hoezeer wij verbonden zijn met de aarde. Als we er al van loskomen, is dat door de verbeelding, of door te sterven en onze ziel weg te denken van de grond.

De foto’s van Eddy Verloes zijn, net als in zijn alom geprezen reeks Buiten zinnen, raadselachtig en daarom een bron van verbeelding: sporen in de sneeuw zonder te zien waar ze heen gaan en waar ze vandaan komen, een mens op de rug, schimmen voor een raam, gerafeld weefsel, een deur met iets erachter, een eenvoudig bouwsel in een verlaten landschap, een spiegelbeeld, kinderen op een pleintje rondom een duif, en nog veel meer moois, de meeste in zwartwit. Stuk voor stuk zijn het verhalen die je zelf nog kunt denken.

De poëzie van Geert Jan Beeckman wordt in het motto door hemzelf al treffend omschreven:

Hier ergens moet het liggen dacht hij.
Tussen aarde en psalm.
Tussen cello en rauwe scherzo.

Kennelijk gaat het om een benadering: ‘hier ergens’. Hoezeer de mens ook gebonden is aan de aarde en sterfelijkheid, steeds opnieuw zoekt hij het hogere en oneindige. Wie deze bundel in huis heeft, is niet alleen rijk aan beelden, maar beschikt over onwaarschijnlijk mooie dichtregels, die ik hier allemaal wel zou willen citeren. Neem het titelgedicht ‘Aardelingen’:

In alles wat je nooit blijft kunnen
achter een raam met wat schimmentaal
en in het miljard dat op benen staat.

Je bestaat en kijk licht jou eens nodig hebben.
Alles terwijl je een hand een hoofd bent
in de tijd met de vorm die wil dat jij dat bent.

Buiten heerst het belang van termieten
de mussen die de hemelproef doorstaan.
Buiten ruiken honden de regen voorbij
de eeuwen van lijf en leden.

Zo eenvoudig als de wereld onthouden
verlies je hem. Je telt zwanen en je ziet
eigen bewegingen. Je zwemt en je haalt
de overkant niet.

Als een gedicht het vermoeden in
zichzelf uitspreekt noemen wij
dat weerkaatsingen.

Steeds opnieuw klinkt in de regels het ‘reiken’, zonder ‘be’ ervoor. Misschien zijn aardelingen, net als in Plato’s allegorie van de grot, de gevangenen die slechts een weerkaatsing opvangen van het zuivere en ongeschondene. In veel gedichten uit deze bundel is vergankelijkheid een thema. Die zit ook in het voorbijgaan van momenten die door de fotograaf gevangen zijn. Het zijn stilstaande beelden. Alles wat ervoor en erna gebeurt, kun je denken, maar is niet vastgelegd.

De roof door de nacht haalt levensherfst aan.
Door afstand te nemen van verdriet benader ik mijn verlies.
Ik adem om mezelf te verzamelen.
Ik schrijf je. Ik kleed mij met aarde.

Grond wordt de echokamer van mijn ziel.

Niet anders is dat in de muziek van Jef Neve: je hoort een aanzet, soms nog een echo en vanuit de stilte kan ook zomaar een meeslepende melodie ontstaan, waarin je harmonie, een begin en een einde kunt denken, maar die nooit daadwerkelijk ‘af’ is. Als je naar de muziek luistert, terwijl je naar de beelden kijkt en de gedichten leest, kan deze muziek zomaar een vertolking zijn van de foto’s en gedichten, maar omdat je niet kunt onthouden waarnaar je kijkt en wat je leest op het moment dat je de muziek hoort, is er een oneindige variatie mogelijk van verbindingen tussen de drie kunstvormen.

In ‘Times of now 4’ omschrijft Beeckman wat er gebeurt in de witregels: ‘Tijdens de witregels denkt het gedicht / aan de lezer.’ Zo is het ontbreken onderdeel van de kunst, zowel op de foto, in het gedicht als in de stiltes tussen de tonen: ‘het schorst geluid en ballast’. Verderop staat dat tussen de witregels gedichten zich ongezien aan elkaar doorgeven, maar dat geldt ook voor de muziek en de beelden in hun onderling verband. Zo blijft ‘Aardelingen’ schuren. Je blijft reiken naar wat ontbreekt en dat missen doet pijn. Tegelijkertijd ervaar je troost, omdat je met bijna al je zintuigen een weerkaatsing waarneemt van de ander, die net zo reikt en mist als jij.

Dietske Geerlings

Eddy Verloes, Geert Jan Beeckman en Jef Neve – Aardelingen. Snoeck, Gent. 80 blz. € 25,00.