Een vader is een naam

Het prozadebuut Saturnus van de in Guatemala geboren en in de VS opgegroeide Eduardo Halfon gaat over vaders. Dat het beeld dat van vaders geschetst wordt niet positief is, blijkt al uit de titel. Saturnus, de Romeinse oppergod, at zijn eigen kinderen op, omdat hij bang was dat zij hem zouden vermoorden.

De Nederlandse vertaling van Saturnus behelst 44 pagina’s en het boek kan zelfs met moeite een novelle genoemd worden. Het beste kan het omschreven worden als een monoloog waarin de ik-persoon zijn vader aanroept en aan wie hij vragen stelt die onbeantwoord blijven.

Dat deze ik Halfon zelf is, lijkt aannemelijk. De ik is ook schrijver en Halfons thema over identiteit komt aan bod (‘Ik voel me helemaal niets.) dat sterker nog terug zal keren in zijn romans. Maar gezien de schrijver in andere werken geregeld een loopje neemt met zijn lezers, kan niet met zekerheid gezegd worden dat de schrijver Halfon een op een samenvalt met de ik-aanklager.

De ik-aanklager geeft de lezer een kijkje in de onbevredigende relatie met zijn vader. Deze laatste is ongeïnteresseerd, (verbaal) agressief, afwezig ook. De ik-aanklager ziet paralellen in de vader/zoon relatie van schrijvers die zelfmoord pleegden. Hij maakt een opsomming van degenen die pillen of gas gebruikten, zij die sprongen, zich verhingen of verdronken.

De aanklacht wordt gaandeweg een soort bewijsvoering over het mogelijke gevolg, suïcide, die het gedrag van een vader kan hebben. Wat je al een beetje bevroedt en wat naar mate je verder leest ook duidelijk wordt uitgesproken, is dat de aanklager zelf kampt met zelfmoordgedachten. ‘Net als Hemingways vader houdt ook u met uw hand mijn geweer vast,’ zegt hij.

Hoewel de vader van de aanklager diens beroepskeuze verfoeit, (hij stelt hem aan vrienden voor als ‘Dit is mijn zoon, de ingenieur.’ Ook wel afgewisseld door ‘de advocaat.’) ontstaat juist via de literatuur de enige band tussen hen. Een band die weliswaar uit een richting blijft komen. De aanklager vlucht naar het vrouwelijke (de taal), dé plek die met zekerheid door zijn vader gemeden zal worden. Er rest hem niets van de relatie met zijn vader dan erover schrijven, maar ‘mijn schrijven was huilen’, stelt hij. De oorspronkelijk Spaanse versie benoemt het belang van taal in de uitgebreidere titel: Esto no es una pipa, Saturno. Nota bene, René Magritte’s Ceci n’est pas une pipe wat het principe verwoordt dat er alleen met de werkelijkheid omgegaan kan worden door een indirecte beschrijving ervan via tekens of taal.

De monoloog ontwikkelt zich gaandeweg tot een dialoog met een stem, een innerlijke stem lijkt het in eerste instantie, later met meerdere stemmen. Het zijn de stemmen van de overleden schrijvers die de aanklager begeleiden en hem vragen of hij al symptomen heeft. Symptomen die ook zij hebben gehad en die wijzen op een naderende zelfmoordpoging. Of hij klokken hoort, de vogels in het Grieks praten, of dat hij niet meer kan schrijven. In Eduardo Halfons echte leven wijst er op dat moment niets op een schrijversblock, want Saturnus was slechts het begin van zijn schrijverscarrière. Maar wat niet is, kan nog komen, suggereren de allerlaatste woorden.

Hoeveel suïcidale schrijvers Halfon ook in het boek aandraagt, de lezer weet dat niet iedere schrijver met een ‘slechte’ vader zelfmoord pleegt. Dat maakt de ‘bewijsvoering’ wat vergezocht. Ook zal de ene lezer de wel met enig zelfmedelijden geschreven aanklacht beter verdragen dan de andere.

Wat het boek het lezen waard maakt, is de macabere, maar interessante, lijst aan zelfmoorden en hoe de stemmen van deze schrijvers de ruimte krijgen zich te ontrafelen. Ze staan voor het grotere geheel. Een geheel dat het concrete, de rauwe kant van de zelfmoorden, loslaat en een fictieve verbinding voorspiegelt tussen geestverwanten.

Rosanna Del Negro

Eduardo Halfon – Saturnus. Uit het Spaans vertaald door Marijke Arijs. Vleugels, Bleiswijk. 44 blz. € 22,90.

Te koop bij de betere boekhandel of direct bij de uitgever.