‘Ik wil nietsontziender worden’

De 12e poëziebundel van Ingmar Heytze, Met wat geluk, bevat gedichten die elkaar afwisselen in zwaarte. Een variëteit aan gebeurtenissen, zoals de dood van zijn vader, de effecten van de coronapandemie en gedichten geschreven tijdens GGZ-congressen volgen elkaar op. Ook zitten in de gedichten raadselachtige elementen: beelden waarvan de betekenis niet meteen duidelijk is en om die reden tot de verbeelding van de lezer spreken. Een voorbeeld hiervan is het gedicht ‘Opname’.

Opname

Het is waar dat je me hebt bewaard.
Een klein halfuur van onze adem,
bijna alles, bijna niets.

Ik heb mezelf betaald, jij
ademt nog en weet steeds minder
zeker of je me nu kende of bedacht.

Je brieft me door, bezoekt een graf,
je leest een boek dat vroeger
van een ander die ik was en ik,

ik leef niet meer of minder verder
dan jij zegt. Neem op. Leg vast.

Hoewel de lezer niet weet waaruit dat ‘bewaren’ van de ‘ik’ bestaat (eerste regel), en hoe de ‘ik’ dat kan betalen (vierde regel), komt met de woorden ‘graf’ en ‘vroeger’ de tijd centraal te staan. De onmacht tegenover de tijd die onverbiddelijk doortikt. En het verlangen om die tijd vast te houden, zoals het doorklinkt in de woorden van de laatste strofe ‘Neem op. Leg vast.’ Een prachtige slotregel, die melancholie over het hele gedicht legt.

Dit raadselachtige in de gedichten is nieuw ten opzichte van zijn vroegere werk. Heytze komt uit traditie van podiumdichters met hun snelle woordgrappen, oneliners en voor de toehoorder makkelijk toegankelijke ‘anekdotische’ gedichten. In deze bundel laat de dichter dit genre los en creëert door het niet direct en duidelijk benoemen van de dingen een open plek in zijn gedichten, die de verbeelding van de lezer prikkelt. Het nodigt uit tot herlezing.

In de ‘Aantekeningen’ achterin de bundel wordt toegelicht dat het idee voor bovengenoemd gedicht voortkomt uit een opmerking uit een interview met Menno Wigman. Is zo’n toelichting wel nodig? Het gedicht staat monumentaal en autonoom op zichzelf. Een nadere uitleg doorbreekt jammer genoeg de verbeelding van de lezer. Het doorbreekt ook de ban van de fascinatie voor het cryptische in poëzie en ontneemt lezer zijn interpretaties.

Hoe Heytze met woorden en betekenissen omgaat, is te lezen in het gedicht ‘Omdat het geluk gebeurde’; een opsomming van ingrijpende gebeurtenissen die de dichter niet achter zich kan laten en die eindigt met de waarneming van een jongen die ontroostbaar is: ‘Omdat het geluk gebeurde.’ Deze omkering maakt het gedicht complex in betekenis. Het vraagt om herlezing om het onbegrijpelijke van die omkering. Ook als het niet lukt de betekenis te doorgronden, of misschien juist wel daarom, blijft het gedicht fascineren.

Omdat het geluk gebeurde

Er zijn momenten waar je niet uit komt,
hoeveel tijd er ook voorbijgaat.

Het bloed dat uit je duimtop gutst,
de nagel zoek in de snijmachine.

De glazen lift naar de zeventiende
terwijl jij al door de grond ging bij de tweede.

Je fiets, zijwaarts op de weg naar de stoeprand,
in elk zitje een verbaasde dochter.

Soms iets wat je alleen maar zag:
de jongen na de grote wedstrijd,

Rubiks kubus in de hand, ontroostbaar.
Omdat het geluk gebeurde.

Heytze druppelt ‘agressie’ in zijn poëzie, zoals hij toelicht in een interview. ‘Ik wil nietsontziender worden, niet langer de dichter zijn van de vriendelijke gedichten.’ Want de vraag die hem vaak gesteld is, is de vraag naar de angst. ‘Waar is de angst, de waanzin en de complexe persoonlijkheid?’ Dat zijn poëzie grimmiger is geworden tonen de regels van onderstaand gedicht ‘Het ongeluk’.

Het ongeluk heeft hoeven, veren, schubben
en een vacht. Het lekt urine op het zeil,
breekt armen, enkels, sleutelbenen.

Het werpt ons af. Het spint bij elke nieuwe val,
springt midden op de weg, laat ons met liefde
falen voor de elandproef,

het vouwt ons keurig om gereedstaande bomen.

In de bundel wisselen korte prozastukjes als miniaturen de gedichten af. Poëzie en proza kruipen dicht naar elkaar toe en zijn soms nauwelijks uit elkaar te houden. Zoals het stukje proza over de dood van zijn vader.

Hoe hij de trap opkomt of in de kamer staat. Hoe ik in de kamer sta als hij. Dat ik steeds vaker wakker word naast een telefoon die zwijgt.

Het naar elkaar toe kruipen van poëzie en proza wordt versterkt doordat de prozaminiaturen tussen de gedichten in zijn geplaatst.

De poëzie in Met wat geluk trekt de lezer mee in een snelheid van ideeën en beelden. Heytze noemt rijm, ritme en witregels de ‘aanstellerige kant van poëzie’. Deze kant is in de bundel gelukkig in overvloed aanwezig. De gedichten zijn ‘een gulden middenweg tussen podiumpoëzie en de onleesbare experimentelen’, zoals de dichter zelf stelt en nastreeft. In dit streven is hij uitstekend geslaagd.

Hanneke van Schooten

Ingmar Heytze – Met wat geluk. Podium, Amsterdam. 56 blz. € 20,99.