Bevrijdingsdag of dag van overgave?

Schrijvers uit negen landen over 1945

In de bundel Hoe de oorlog is verdwenen (Van Gennep 1986) vertellen tien auteurs van all over the world over hun laatste dagen van de Tweede Wereldoorlog. Dat levert veel betrekkelijk onbekende materie op, zoals een ooggetuigenverslag uit Hiroshima op de dag van de bom, een verslag uit Oost-Pruisen over de Russische oorlogsmisdaden, en het relaas van een soldaat uit Hermann Görings regiment. De Duitse uitgever (Kiepenheuer & Witsch uit Keulen), die zich sinds 1969 speciaal op sociaalkritische boeken richtte, bracht de bundel in 1985 uit; de Nederlandse vertaling verscheen een jaar later.[1] Er is geen voorwoord, de keuze van auteurs wordt niet verantwoord, en zelfs de samensteller ontbreekt; alleen uit de lijst bio-bibliografische gegevens achterin blijkt dat de meeste herinneringen op uitnodiging speciaal voor deze bundel zijn geschreven. Het gaat dus om auteurs, die bijna veertig jaar geleden vertellen over zeventig jaar geleden. De bundel komt in hetzelfde jaar uit dat Gorbatsjov leider van de Sovjet-Unie werd, en vier jaar voor de Fluwelen Revolutie van 1989. Vandaar dat Oost- en West-Duitsland nog genoemd worden als land van herkomst van auteurs: Heinrich Böll en Dieter Wellershoff uit West-Duitsland, en Stefan Heym uit Oost-Duitsland. De  bijdragen van verliezers en overwinnaars van de oorlog staan door elkaar, met Lev Kopelev uit Rusland, Alan Sillitoe uit Engeland, Alphonse Boudard uit Frankrijk, de dichteres Sadako Kurihara uit Japan; en uit Polen Ryszard Kapuścińsk; en tot slot de Nederlandse inbreng van Judith Herzberg. Haar bijdrage vormt waarschijnlijk de enige herinnering in proza die ze over haar onderduikperiode publiceerde. De keuze voor de meeste van deze auteurs wijst op sociaalkritische en op mensenrechten gerichte schrijvers die al naar gelang hun achtergrond vaak dissidenten waren. Net zoals de uitgeverij van de vertaling, Van Gennep, heeft Kiepenheuer & Witsch, (KiWi) in de jaren tachtig de steven noodgedwongen gewend van politieke, maatschappijkritische werken naar vertaalde literatuur, maar wel literatuur die bij het (linkse) imago paste.[2]

Ander verwachtingspatroon?
Maar liefst zes van de bijdragen komen van oud-soldaten, namelijk van de verliezers Böll en Wellershoff, en van de vier overwinnaars: Kopelev, Sillitoe, Boudard en nog een ‘Amerikaan’, de journalist Stefan Heym, die daarvóór uit Duitsland gevlucht was, en tot Amerikaan genaturaliseerd, en in de jaren vijftig uitgeweken naar Oost-Duitsland. Van die grote aandacht voor het oorlogvoeren op het slagveld zal het Nederlandse publiek meteen opgekeken hebben, want Nederlandse herinneringsbundels over de oorlog gaan bijna nooit over het slagveld , maar over bezetting, verzet, Jodenvervolging, Engelandvaarders, of concentratiekampen;  tenslotte was de bijdrage van ons land aan de geallieerde legers zeer bescheiden.[3] Uitgever Rob van Gennep heeft niet door een eigen voorwoord geprobeerd alles meer op zijn publiek af te stemmen; hooguit zorgde hij voor een Nederlandse toets door het omslag van een passief thema te voorzien, namelijk een foto die ‘Wachten op de Canadezen’ heet. Niet alleen door die foto is er een risico op een verkeerd verwachtingspatroon, maar ook de zogenaamde Vergangenheitsbewältigung (omgang met het verleden) is bij ons anders. Dat kan ook de reden zijn, dat de Nederlandse uitgave nauwelijks in de pers besproken is en totaal geen opgang gemaakt heeft. Er zijn maar drie recensies van verschenen, in Het Vrije Volk, de Leeuwarder Courant, en een signalement (de rubriek ISBN) in de Volkskrant. Ben Maandags karakterisering in Het Vrije Volk als ‘een bundel, die het bezitten waard is,’ is niet overdreven gezegd, al zijn er wel vragen bij te stellen.[4]

Geen gangbare bevrijders
In die zes bijdragen over het slagveld gaat het meestal alleen over de laatste handelingen aan het front voor de bevrijding dan wel nederlaag. De Russische schrijver en latere dissident, Lev Kopelev, (1912-1997, uit Kiev, dus een Oekraïner) bracht zijn Bevrijdingsdag wel op een heel speciale plek door, namelijk in Stettin in de gevangenis, omdat hij  door zijn eigen leger gevangen was genomen.[5] Als voorlichtingsofficier, (hij had Duits gestudeerd in Charkov) had hij de taak het moreel van de Duitsers te ondermijnen met behulp van geluidswagens met luidsprekers en pamfletten, maar in plaats daarvan kwam hij handen te kort om Duitse (maar in feite alle) vrouwen en meisjes uit de handen van Russische soldaten te redden; de Russen beschouwden dat als ‘bourgeois humanisme’ en ‘medelijden met de vijand’.[6] Het bekende excuus, dat ‘mannen die duizenden kilometers door bloed en vuur waren gegaan er recht op hadden om wat lol te hebben met de vrouwen’ is volgens Ian Buruma, 1945, Biografie van een jaar, aan Stalin persoonlijk toegeschreven, een feit dat Kopelev niet vermeldt.[7] Hij werd veroordeeld  voor het hoogste vergrijp, namelijk artikel 58, misdrijven tegen de Russische staat, met tien jaar Goelag, vijf jaar ontzegging van het burgerrecht, verlies van zijn militaire rang en van zijn onderscheidingen. Zijn hechtenis duurde nog negen jaar tot 1954.[8]

De Franse schrijver Alphonse Boudard (1925-2000), die als negentienjarige gewond raakte, zag de oorlog als een avontuur van ‘een simpele van geest’. Hoewel hij een Croix de Guerre ontving (wat hij niet noemt), vond hij de Fransen, omdat ze onder de voet gelopen waren, overwinnaars in commissie die alles aan de Amerikanen te danken hadden, van uniformen tot tanks. Hij doet niet mee aan het zwijgen rond Vichy: Pétain was aanvankelijk de ‘hemel’ in geprezen en daarna door ‘de stront’ gehaald; er waren ook maar ‘een paar Fransen die op de bres stonden’, in tegenstelling tot wat er in de  mythen van ‘de media’ werd beweerd. De Engelsen komen er wat slagveld-ervaringen helemaal bekaaid af in deze bundel. Zij worden vertegenwoordigd door Alan Sillitoe (1928-2010), die te jong was, en zelfs met zijn leeftijd gesjoemeld schijnt te hebben om mee te mogen vechten. Toen hij dan eindelijk toelatingsexamen bij de Marineluchtvaartdienst had gedaan, was dat op de dag van het bericht van Hitlers dood en kon hij verder bevrijdingsfeesten vieren.

De Canadezen in het dorp waar Judith Herzberg ondergedoken was vormen wel een gangbaar beeld van jeeps met zwaaiende helden: samen met de dorpskinderen rent ze er met de klompen in de hand achteraan.

Coulance van de Amerikanen en Engelsen
Tussen de twee verliezende Duitsers zijn er overeenkomsten in hun laatste frontervaringen, maar ook opmerkelijke verschillen. Heinrich Böll (1917-1985)  moest ‘met de handen omhoog’ voor de Engelsen en Amerikanen, wat hij niet gemakkelijk vond, omdat hij smartelijk verlangd had naar de komst van de Amerikanen.[9] Hij raadt zijn zonen aan Duitsers te beoordelen al naar gelang ze van bevrijding of nederlaag spreken. Zijn laatste oorlogsjaar bij de Wehrmacht noemt hij een ‘misdaadverhaal van vervalste verlofpassen’, vol angst voor de Duitsers (!) en honger. De tweede verliezer, Dieter Wellershoff (1925-2018) was een overtuigde ‘tienersoldaat’ die vanaf het gymnasium zich vrijwillig  meldde bij het escorte-regiment Hermann Göring. Zeven jaar jonger dan Böll  kwam hij aan op het moment, dat het Oostfront ineen stortte, en zijzelf als jonkies door de resten van de verslagen troepen (na vierhonderd kilometer terugtocht) uitgescholden werden voor ‘oorlogsgeil’; hij raakte al snel zwaar gewond. [10]

Beide verhalen stemmen overeen op het punt van de angst voor Russische krijgsgevangenschap en hun opluchting over de opmerkelijke coulance van de Amerikanen en Engelsen. Böll vreest zelfs tientallen jaren dwangarbeid in Siberië. Met zijn Göring-achtergrond heeft Wellershoff aanmerkelijk meer problemen dan Böll, maar uiteindelijk kan ook hij na een paar maanden naar huis. Wat ze verder gemeen hebben is afschuw van het bevel van Himmler in de laatste oorlogsmaanden, dat iedere soldaat een andere mocht neerschieten als die zich op een plaats bevond waar geen ‘krijgsrumoer of strijdrumoer’ te horen was; dan werd hij namelijk zonder meer als deserteur beschouwd. Hoewel Böll dit bevel van Himmler nooit op heeft kunnen sporen, weet hij dat het aantal terechtstellingen als gevolg ervan in de tienduizenden loopt. Daarom ook verliep de terugtocht naar het Westen van Wellershoff langzaam, om geen deserteur te lijken.

Een verschil is, dat Böll zich negatief uitlaat over het naoorlogse Duitsland, met kritiek op het Duitse volk en carrière makende hoge nazi’s. Duitse moeders bijvoorbeeld hadden vaak met enthousiasme hun tienerzonen de dood ingestuurd, de ‘Führer geofferd’! Hoge nazi’s kregen aanzienlijke strafvermindering, en hoge nazimilitairen hielpen bij de opbouw van de Bundeswehr. Hij spaart zichzelf niet in de opmerking, dat ‘geen enkel concentratiekamp ook maar een jaar had kunnen bestaan zonder de Duitse Wehrmacht, waarvan ik deel uitmaakte.’ Wellershoff  schrijft pijnlijk gedetailleerd over zijn ervaring, waarmee hij de schuldvraag omzeilt. Via anekdotes geeft hij de stemming onder de verliezers weer: in zijn dorp teruggekeerd begroet hij per ongeluk een oud-leraar, die vaak in SA-uniform liep, gewoontegetrouw met ‘Heil Hitler’, waar beiden verlegen mee zijn. Bij een provisorische eettafel voor mensen met ‘bonnen’ schuift hij in z’n oorlogskloffie aan, terwijl de meeste heren ―nadat ze hun kleerkasten terugvonden hadden― ‘piekfijn’ gekleed in ‘vredestenue’ aanschuiven. Hij schetst hun onwennigheid, als bij een van de heren de das in de stroop belandt: ‘Met dassen konden we niet meer uit de voeten’.

Koude oorlog
Met de bijdragen van Stephan Heyn en George Kennan wordt duidelijk dat het thema van de bundel  de aanloop is naar de Koude Oorlog. Het verhaal van de ‘Amerikaanse’ soldaat, de journalist Stefan Heym (1913-2001) gaat niet over zijn strijd als officier in Normandië, maar focust op zijn politieke problemen als communist. In zijn werk als journalist/inlichtingenofficier bij de Amerikaanse voor Duitsland bestemde pers hoort Heym verontruste Amerikaanse geluiden over de Russen, die in een vroeg stadium ‘al hun Duitsers’ in Berlijn al op strategische openbare diensten hadden geplaatst, toen de Amerikanen zover nog niet waren. De gedachte aan ‘deling’ van invloedssferen is dan al niet van de lucht. Hij wordt gecensureerd en uitgerangeerd, in de eerste plaats omdat hij in zijn teksten geen aanvallen op Moskou wilde doen, vervolgens omdat hij tegen de opdeling van Duitsland was, en ten slotte omdat bleek, dat hij de met Hitler ‘heulende’ Duitse grootindustrie en banken wantrouwde. Hem wordt te verstaan gegeven, dat hij zijn ‘communistische kletspraatjes’ achterwege zou moeten laten, als hij bij de krant verder wilde komen. Met kerst ’45 was hij weer thuis in Amerika wegens overplaatsing.

Tegenover Stefan Heym, die aanhanger is van Franklin Delano Roosevelt, wordt de bijdrage van de befaamde Amerikaanse diplomaat George F. Kennan (1904-2005) geplaatst, die later als initiator van de containmentpolitiek (beteugeling van het communisme) bekend komt te staan. Als hoogste Ambassade-medewerker krijgt Kennan in Moskou op 10 mei 1945 tot ergernis van de Russen te maken met een gigantische menigte jonge Russen die op Bevrijdingsdag de hele dag en avond voor de Amerikaanse Ambassade blijft staan juichen en feesten, en niet weg te krijgen is, wat er door Sovjetbestuurders ook aan ander vermaak voor de menigte verzonnen wordt. Vier jaar later zullen de gekrenkte Sovjetautoriteiten in een herdenkingsboek een draai aan deze gebeurtenis geven, zoals Kennan met tekst en al demonstreert. Volgens hem werd het verlangen van de Moskovieten naar samenwerking getorpedeerd door de paranoia van de Russische leiders. Kennan zelf is niet in een bevrijdingsstemming, maar treedt op als een prudente diplomaat. [11]

Amerikaanse censuur
De derde verliezer is de Japanse dichteres Sadako Kurihara (1913-2005), die behalve over de gevolgen van het werpen van de atoombom op Hiroshma, ook over de Amerikaanse ‘bezettingsdemocratie’ schrijft. Zij  betoogt, dat bijna niemand iets over die eerste uren na de val van de atoombom gehoord heeft vanwege de Amerikaanse ‘Press Code’ van 19 september 1945, die verbood te schrijven over zaken die strijdig waren met de belangen van de (Amerikaanse) bezetter. Het schrijven over de gruwelijkheden van de atoombom werd gezien als een belediging voor de Amerikanen.[12] Omdat over dat eerste uur nog steeds weinig bekend is, volgt een uitvoerig citaat. De bom viel in Hiroshima ’s ochtends juist een half uur nadat het sein vellig gegeven was aan geëvacueerde bewoners om in de stad aan het werk te gaan, en aan de grote scholierenbrigades om brandgangen te maken.

Er was ongeveer een uur verstreken sinds het moment dat de atoombom was afgeworpen, toen lange rijen mensen met slepende tred ons huis voorbij begonnen te komen. (…) hoewel velen halfnaakt waren, omdat hun kleren waren verbrand, waren mannen en vrouwen vaak niet van elkaar te onderscheiden. Allemaal hielden ze hun armen op schouderhoogte naar voren gestrekt (…) als de verbrande huid in aanraking kwam met een ander stuk huid deed dat pijn (…) in flarden hing het vel aan armen en benen van degenen die zich voortsleepten. De hele dag lang trokken deze spookachtige slachtoffers van de bom langs de straat voor ons huis voorbij. (…) en omgekeerd waren (…) onophoudelijk mensen op weg naar de verwoeste gebieden om naar familie en bekenden te zoeken.

In die tijd was nauwelijks iets bekend over radioactiviteit, dus pas na tien dagen ontdekte men de gevolgen: vaak wist men een uur van tevoren niet wie de volgende zou zijn, die doodging.[13] Eerlijkheidshalve somt Kurihara ook de positieve gevolgen voor Japan van de Amerikaanse bezetting op, zoals de modernisering van de rechtspraak, de veiligheidspolitie en het (gevreesde) militaire apparaat. Maar de latere Amerikaanse dwang tot bewapening als bondgenoot, bij een land als Japan dat een pacifistische grondwet had aangenomen, verwerpt ze.[14]

Bij de drie verliezers die aan het woord geweest zijn is bij de Duitsers op de achtergrond schuldbewustheid aanwezig; bij Kurihara ontbreekt kritiek op eigen land, hoewel ze elders wel over Japanse oorlogsmisdaden heeft geschreven. De Amerikaanse officier Stefan Heym verdedigt tegen een Duitse secretaresse van de krant het werpen van de atoombom met het bekende argument, dat levens gespaard zijn door een eind aan de oorlog te maken. En waarom Amerika de bom had, komt volgen hem waarschijnlijk eenvoudig omdat Hitler de Joodse natuurkundigen het land uitgejaagd had.

Kind van de rekening
Het pure slachtofferschap in de bundel wordt tenslotte belichaamd door twee bijdragen van een Pool en een Nederlander over hun kindertijd van vluchten en onderduiken. Bij de Poolse journalist Ryszard Kapuściński (1932-2007) bestond de jeugd uit dakloos rondzwerven, eindeloos naast een kar lopen, zonder schoenen, gevaar van vliegtuigen, razzia’s en executies meemaken, kogels en tumult om hem heen, en ervaren hoe ‘verachting en haat’ heerste. Bij de bevrijding lag de stad waar hij verbleef in as, had zijn school geen vloeren, ramen, daken en deuren, en had hij nog steeds geen schoenen in de eerste lange tijd na de oorlog. Er was ook geen huis meer, want zijn (oorspronkelijk Poolse) huis stond over de grens (in Wit-Rusland). Hij eindigt met een humanistisch slotpleidooi om, zoals de milieubeweging tegen luchtverontreiniging strijdt, te vechten tegen verontreiniging van de internationale verhoudingen.[15]

Het tien bladzijden lange onderduikverhaal ‘Liedjes’ van Judith Herzberg (1934), gaat over haar laatste onderduikplaats,[16] zoals gezegd binnen haar oeuvre hoogstwaarschijnlijk haar enige prozatekst met onderduikherinneringen.[17] Een reden om er iets meer op in te gaan. Het meisje realiseert zich bij de aankomst op een nieuw onderduikadres de minpunten van haar eigen positie goed: ze begon in een ‘plat-Gronings’ van een verkeerde streek te spreken; ze hield aan tafel haar (bruine) ogen niet neergeslagen; de verborgen radio was haar ongelukkigerwijs meteen opgevallen en ze werd niet volgens afspraak na een paar dagen opgehaald. Weer verkast ze, nu naar een kleermaker aan de overkant van de straat, waar ze ook op haar qui-vive is en er in slaagt zich nuttig te maken bij het ‘keren van pakken’.

Het moet vrij vol geweest zijn in dat huisje, maar alle irritaties werden meteen in klappen omgezet, zodat de lucht direct weer opklaarde.

Daarna ging het beter en raakte ze zelfs zo gehecht aan het dorp, dat ze aan het eind van de oorlog opziet tegen weggaan, want ze weet toch niet wie er nog leeft. ‘My body is over the ocean, (…) bring back my body to me,’ zong ze. Zo energiek als ze haar plaats in dit dorp veroverd heeft, zo lethargisch ondergaat ze het naderend vertrek, juist nu ze zichzelf mag zijn. Herzberg stelde elders vast, dat eigenlijk alle onderduikkinderen hun ouders verloren, want ook als een of twee ouders terugkeerden, was de kind-ouderband verbroken. Net zo vonden terugkerende ouders een ander kind terug.[18]

Feesten of Bijltjesdag
Er zijn weinige echte bevrijdingsscenes in de bundel te vinden. Behalve Judith Herzbergs schets van de vreugde om de Canadezen, levert Sillitoe’s verhaal er ook een op.

Als Delacroix die dag de Vrijheid had geschilderd zou ze een grote, weelderige vrouw van vijftig met een bril op geweest zijn die in de stampvolle White Horse-pub op een van de tafels een can-can danste en bij elke opzwaai van haar welgevormde benen haar broek in de kleuren van Union Jack liet zien, tot groot gejuich van alle drinkers― onder wie ikzelf, mijn vriendin en mijn ouders.

Het negatieve bevrijdingsverschijnsel van wraak komt behalve bij Kopelev alleen in de bijdrage van Herzberg voor; het Groningse dorp heeft wraak genomen op een foute burgemeester:

In mijn geheugen zit een verhaal dat zo wreed is dat ik me schamen zou als het niet werkelijk gebeurd blijkt te zijn, want dan heb ik het verzonnen. Het kan ook zijn dat ik het gehoord heb, en gedeeltelijk verkeerd begrepen.

Het gaat om het lijk van een foute burgemeester, dat op Bevrijdingsdag tussen haar gehucht en het grote dorp lag met ingetrapte schedel. Dat boeren erin stonden te piesen zou toch wel een vreemde fantasie zijn voor een tienjarig meisje, vond ze terugkijkend, maar de hele situatie uitzoeken via Oorlogsdocumentatie? Nee, ze ‘wil het eigenlijk nog steeds niet weten’. Wèl dacht ze later altijd aan dit voorval, als er over ‘bevrijding’ gesproken werd, wat niet duidelijker had kunnen demonstreren, dat er na de oorlog een heel ander kind bij de ouders terugkwam.

Andere beschrijvingen van Bijltjesdag komen in de bundel niet voor, terwijl het toch een ruim verschijnsel was in Europa.[19]

Het nieuwe Duitsland
Een paar kernthema’s van de bundel springen eruit. Het ontstaan van de Koude Oorlog wordt door Heym geïntroduceerd in de intern Amerikaanse controverse van Roosevelt- en Truman-aanhangers, (al noemt hij diens naam niet), een tegenstelling die Kennan overigens ontkent.  De oorlogsmisdaden van beide grote mogendheden, de VS in Japan (Kurihara) en de Russische terreur in Oost-Pruissen (Kopelev) wegen zwaar in deze bundel.

Maar eigenlijk staat de positie van het nieuwe Duitsland centraal, zowel wat betreft de strategische positie tussen Amerika en Rusland als de kritiek erop van binnenuit. Heym stelt de angst van de Amerikanen om te laat te komen om Duitsland veilig te stellen tegen het communisme in het licht. Wellershoff signaleert in het kamp van de verliezers de wensdroom, dat Amerika samen met de Duitsers tegen de Russen wil vechten. Maar tot zijn spijt houden de Amerikanen juist vluchtelingencolonnes tegen om de Russen niet tegen de haren in te strijken door de massale vlucht van het gehele Duitse volk naar het Westen te honoreren. Het perspectief van binnen uit op het naoorlogse Duitsland van 1945 tot 1985 levert Böll, die een land schetst, dat zich weinig gelegen liet liggen aan het verleden, en waarin heel veel mensen zich niets konden herinneren van de nazitijd. Het is wel opmerkelijk, dat de beide overwonnen Duitsers geen verband leggen tussen coulance tegen de Duitse soldaten en de door Amerika mogelijk beoogde toekomstige positie voor hen als bondgenoot.

De Jodenvervolging
Het valt op, dat door weinig auteurs ―afgezien van de vervolgden― over Jodenvervolging wordt nagedacht. Al in de jaren ’80 kwam Auschwitz steeds meer centraal te staan bij de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog, maar de auteurs spreken er weinig over. Ze richten zich op eigen ervaring, in een tijd dat misschien weinig over de methode en omvang van de Endlösung bekend was. Alleen Alan Sillitoe beschrijft in twee bladzijden hoe de hele wereld ‘in de greep van schuld’ kwam te staan door de moord op ‘zes miljoen volmaakt onschuldige mensen’, èn ervoor verantwoordelijk was, inclusief hijzelf. Zijn moeder reikte hem de dag na de bevrijding de Daily Mirror aan met over twee krantenpagina’s foto’s van de doden en stervenden van Bergen Belsen.[20] Bij Boudard, Wellershoff en Kapuściński gaat het om een enkele verwijzing,  terwijl Kennan het onderwerp niet aanroert. Ook Böll besteedt in 1985 slechts met een enkele opmerking aandacht aan de Jodenvervolging, een patroon dat overeenkomt met zijn uitgegeven oorlogsbrieven uit 1939-1945.[21]

Het blijft vreemd, dat schrijvers met zo’n intense oorlogservaring niet reageerden op een wereldwijde Holocaust-doorbraak, ten eerste door de Amerikaanse televisieserie ‘Holocaust’ uit 1978 en verder onder andere door de toen al aangekondigde film Shoah van Fransman Claude Lanzmann van 1985. Is het misschien juist uit reserve tegen de Holocaust-popularisering van ’78, dat de auteurs er liever het zwijgen toe deden? Of is het voorstelbaar, dat het de naweeën van de Libanonoorlog van 1982 (en Sabra en Shatila) zijn, waardoor soms in de Europese journalistiek de impopulariteit van Israël aan de Holocaust gerelateerd werd?[22] Of is het schuldbesef van de afzijdige omstander er debet aan? Of schroomden de overwinnaars mogelijk het onderwerp Holocaust bij een Duitse uitgever aan te roeren? Er zijn vele mogelijkheden, maar het blijft vreemd.

1945 en 1985
Soms becommentarieert de auteur vanuit het nu nadrukkelijk zijn of haar vroegere belevenissen. Heym bijvoorbeeld betreurt het, dat hij toen geen ‘mildere’ toon heeft kunnen vinden en vergevingsgezindheid kon laten doorklinken. Böll daarentegen blijft tussen zijn verhalend deel aan een stuk door standpunten van de jaren ‘80 rondstrooien over gebeurtenissen van toen en van nu. Wellershoff legt het zwaartepunt bijna uitsluitend op de ervaringen in 1945, zonder enige latere overwegingen of kanttekeningen, waaruit je de indruk krijgt, dat hij geen inzichten ontwikkeld heeft of daarvan niet wil getuigen. Kopelev doet gedurende het hele verhaal louter humanistische uitspraken, tot hij ineens aan het eind heel concreet zijn steun uitspreekt aan de dissidenten Sacharov en Wałęsa en andere vrijheidsstrijders uit de jaren ‘80.

Bij Judith Herzberg is er (gedeeltelijk tussen haakjes) een tijdstip tussen de oorlog en 1985 ingeschoven van tien jaar geleden (’75) toen ze heel toevallig met haar Israëlische vriend langs haar onderduikdorp kwam, waar onmiddellijk ingezien werd dat ze Judith moest zijn. Na verbazing waarom ze nooit iets had laten horen en van haar eigen kant schaamte daarover, ‘dwong’ haar vriend haar vriendelijk meteen haar onderduikgevers op te zoeken. Haar hele onderduikverhaal wordt zo ingebed tussen latere afweer en gêne daarover.

De stem van de auteurs
Het is een bundel geworden die past bij het gewenste imago van de uitgever: de Amerikaanse politiek wordt op de hak genomen, zonder de Russische te verdoezelen, en de auteurs hebben wegen gevolgd, die in het verlengde liggen van hun oorlogservaringen. In hun latere leven blijft Sillitoe met Heym en Kopelev overtuigd communist, zij het van de dissidente kant. Kopelev weet zich lang  na afloop van zijn Goelag-ervaring vanaf 1954 in Rusland te handhaven maar kreeg in 1980 ineens toestemming naar West-Duitsland te reizen, waar hij asiel aanvroeg. Sillitoe laat zich aanvankelijk door de Sovjetunie fêteren door het land maar liefst een stuk of zes keer op uitnodiging als ‘woordvoerder van de  arbeidersklasse’ te bezoeken, tot hij zich in 1968 openlijk afkeert als hij persoonlijk schendingen van de mensenrechten heeft geconstateerd.[23] Hij wordt ook een pleitbezorger van joden die in Oost-Europa slachtoffer van antisemitisme werden. Heym vlucht in 1952 voor het McCarthyisme via Praag naar Oost-Duitsland, waar hij zich ondanks verboden en berispingen staande houdt tot de Wende. Judith Herzberg heeft in 1981 tijdens de Libanon-oorlog in Nederland ‘Vrienden van Vrede Nu’ opgericht. Ryszard Kapuściński zegt bij de opkomst van Solidarność in 1981 zijn partijlidmaatschap van de communistische partij op. De later bevriende Böll en Kopelev geven samen een boekje uit onder de titel: Waarom hebben we op elkaar geschoten?[24]. Aphonse Boudard kan zich niet meer aanpassen en belandt na de oorlog behalve in het sanatorium, ook geregeld in de gevangenis; zijn boeken worden vaak voor de film en tv bewerkt.[25] Wellershoff is, behalve schrijver en literatuurwetenschapper, ook decennialang redacteur (o.a. van Böll) bij de progressieve Keulse uitgever van dit boek geweest.[26] In de laatste  jaren van zijn leven werd hij bij het onderzoek naar ‘Hitlers jongste partijgenoten’ door Malte Herwig ondervraagd over zijn lidmaatschap van de NSDAP, (met die kaart op tafel). Wellershoff (die volgens Herwig verrassend open was) lijkt het zich niet echt te herinneren, wat Herwig interpreteert als verdringing uit angst voor ‘een bruine vlek’ bij voorbeeldige democraten. [27]

Op veel punten stelt deze bijna veertig jaar oude, vertaalde Duitse bloemlezing de lezer voor verrassingen. Wel was het niet geheel overbodig geweest van de Nederlandse uitgever om door een eigen voorwoord leemtes te signaleren op het ene vlak en overdaad op andere gebieden. De Nederlandse titel, ontleend aan Vromans bekende gedicht ‘Vrede’, roept de slotzin van de strofe op: ‘alle malen zal ik wenen’. Veel bijdragen, ook die van de verliezers, roepen compassie op. Het blijft een bundel die je niet gauw vergeet.

Ellen Krol

Hoe de oorlog is verdwenen, Verhalen over 1945. M.m.v Heinrich Böll, Alphonse Boudard, Judith Herzberg e.a., Amsterdam: Van Gennep, 1986. Vertaling van Das Ende, Autoren aus 9 Ländern erinnern sich an die letzten Tage des Zweiten Weltkriegs, Köln: Kiepenheuer & Witsch, 1985.

[1]. Omdat de Duitse verwerking van de oorlog niet gelijk is aan de Nederlandse, beperk ik mij tot de Nederlandse uitgave en houd ik mij ook niet bezig met de Duitse receptie van de Duitse bundel.

[2]. Geke van der Wal, Rob van Gennep, Uitgever van links Nederland. Amsterdam 2016, p. 9; verder p. 284,p. 293. Van der Wal  spreekt van een ‘stijlvolle switch’.

[3]. Bijvoorbeeld de Prinses Irenebrigade landde in 1944 in Normandië; verder was de bijdrage op zee het grootst. (niveteraneninstituut.nl).

[4]. Het Vrije Volk, 26/7/1986.

[5]. Deze bijdrage ‘Dag van hoop’ is deels voor deze bundel geschreven, en verscheen deels eerder in Lew Kopelew, Voor eeuwig bewaren. Amsterdam 1975, met een nawoord van Heinrich Böll.

[6] Over deze oorlogsmisdaden: Jolande Withuis ‘Het grote Zwijgen’. In: Trouw, 17 januari 2009. Zie ook: Anna Pruis, Genozid der Liebe. Jonge historici schrijven geschiedenis, Amsterdam. Publicatienummer 77. 2013. (38p.).

[7]. Ian Buruma, 1945, Biografie van een jaar. Amsterdam/Antwerpen 2013, p. 50. (Vert door A. Weevers,  Ian Buruma,  Year Zero. The History of 1945).

[8]. Zie verder: Lew Kopelew, Voor eeuwig bewaren. In 1974 schreef Alexander Solzjenitsyn het gedicht ‘Pruisische nachten’ over dezelfde oorlogsmisdaden.

[9]. De bijdrage, ‘Brief aan mijn zonen of De vier fietsen’, is speciaal voor deze bundel geschreven en afgedrukt in Vrij Nederland. Het is een van Bölls laatste geschriften, want hij overlijdt in 1985.

[10]. Deze bijdrage, ‘De oorlog ten einde’, is een fragment uit de in 1985 verschenen bundel autobiografische teksten, Die Arbeit des Lebens.

[11]. [George F. Kennan], ‘The Sources of Soviet Conduct’ in: Foreign Affairs van 1947. Deze bijdrage ’Moskou, 10 mei 1945’ verscheen oorspronkelijk in Memoirs 1925-1950. Kennan haalt in 2022/2023 nog wel de pers, omdat hij voorzichtigheid bepleitte bij de uitbreiding van de NATO.

[12]. Volgens Buruma was er officieel persvrijheid in Japan, maar werd er actief gecensureerd. Buruma, p. 322.

[13]. Kurihara wordt bekend door een gedicht over het min of meer waargebeurde verhaal van een vrouw die in een ruïne in de verwoeste stad bevalt, terwijl de haar helpende vroedvrouw sterft (Bringing Forth New Life).

[14]. Buruma noemt als reden dat de Amerikanen in Japan bijna absolute macht hadden, het feit dat Japan niet verdeeld is in zônes, zoals Duitsland.  Buruma, p. 314-315.

[15]. Zijn werk lijkt een soort ‘creatieve non-fictie’, waarin de persoonlijke aanwezigheid van de verslaggever kenmerkend is. Zie: Ryszard Kapuściński, De draagbare Kapuściński, zijn mooiste reportages, gekozen en ingeleid door Frank Westerman. Amsterdam z.j.

[16]. Deze bijdrage, ‘Liedjes’, is speciaal voor de oorspronkelijk  Duitse bundel geschreven en vertaald door Maria Csollány.

[17] Volgens Herzberg zelf, met dank aan Masha Keja.

[18]. Marcel Prins en Peter Henk Steenhuis, Andere achterhuizen, Verhalen van Joodse onderduikers. Met een inleiding van Judith Herzberg. Amsterdam 2010, p.10.

[19]. Er zijn cijfers bekend dat bv in Frankrijk 12.000 vrouwen gemolesteerd en soms ook opgesloten werden; meer dan 2.000 vrouwen werden gedood. Belgie, Nederland en Noorwegen o.a. hadden op veel mindere schaal ook dergelijke excessen. Buruma, p. 95.

[20]. Buruma, p. 39-40 stelt overigens vast, dat de Britse soldaten niet beseften, dat Bergen Belsen niet eens een vernietigingskamp was, zoals de met de grond gelijk gemaakte kampen in Polen, toen de Duitsers wegvluchtten naar het westen bij het naderen van de Russen.

[21]. Een keuze uit zijn brieven: Heinrich Böll, Brieven uit de oorlog 1939-1945. Gekozen en vertaald door  G. Hauth-Grubben. Amsterdam 2007.

.[22] Zie Philo Bregstein in De Groene Amsterdammer van 20 april 1994, nr. 16: ‘Tijdens de Libanon-oorlog vergeleken zowel linkse als rechtse Nederlandse journalisten, evenals hun collega’s elders in Europa, West-Beiroet met het getto van Warschau en de Israëlische inval in Libanon met de holocaust. De tekst is een aangepaste versie van Philo Bregstein, ‘Le paradoxe neerlandais’, in: Histoire de l’antisemitisme 1945-1993, onder redactie van Leon Poliakov, Editions de Seuil, 1994. Vertaling uit het Frans: Anne Pek.

[23] Sillitoe wordt later de chroniqueur van het Engelse arbeidersleven in de jaren ’50, ook wel badinerend kitchen sink dramas genoemd.

[24] Een tweedelig interview door Klaus Bednarz. Nederlandse vertaling: Böll en Kopelev, Waarom hebben we op elkaar geschoten?  Ambo (De Prom) Baarn 1982. Carl Friedman is ontstemd, dat een beeld wordt geschetst dat de Wehrmacht verkikkerd was op de Russen  en dat de Russen de Duitsers een warm hart toedroegen. In: De Uil van Minerva 1984. Zie onder <openjournals.utgent.be>

[25] . Hij schreef scherp en geestig over zijn jeugd in de zelfkant; het wemelt erin van argot (bargoens). Bij zijn dood kopte Trouw van 17/1/2000 ‘schrijvende brandkastkraker overleden’, vanwege zijn detentie. Zie ook Piet Wattèl, Een kennismaking met Alphonse Boudard, in  Bzzlletin 8 (1979-1980), p.63.

[26]. Zijn eigen werk is in Nederland weinig vertaald; Bij zijn uitgever ontwikkelde hij bekende wetenschappelijke reeksen, namelijk de gele (Neue Wissenschaftliche Bibliothek) en rode (Studienbibliothek)reeks.

[27]. Malte Herwig beschrijft hem in: De laatste lichting, Hoe Hitlers jongste partijgenoten uitgroeiden tot de elite van het moderne Duitsland. Balans 2014, p.106-116. Vertaling door Liesbeth van Nes van Die Flakhelfer (…)  München 2013.

(foto: Presser, Sem / Anefo / Nationaal Archief, CC0)