De balans van meerstemmigheid

Het is apart om in de context van het huidige politieke landschap te pleiten om meer verschillende stemmen in het publieke en politieke debat te betrekken. Versplintering tiert welig, het aantal Tweede Kamerfracties is al niet meer op vier handen te tellen, en daardoor kost het steeds grotere moeite om coalities te vormen, zowel in de Eerste als Tweede Kamer. Toch schreef filosoof en schrijver Eva Meijer met Misschien is een ander woord voor hoop een boek(je) waarin ze juist voor die meerstemmigheid pleit, al bedoelt ze daar een specifieke soort meerstemmigheid mee. Het gaat haar er namelijk om om stemmen die ‘zacht’ zijn beter hoorbaar te maken. Daarmee worden zowel stemmen bedoeld die we moeilijk of (nog) niet begrijpen, zoals die van dieren en de natuur, als de stemmen van minderheidsgroepen die vaak overschreeuwd worden door de ongenuanceerde boodschappen van populisten. Dat is zonde, omdat de boodschap van die zachte stemmen juist meer recht doen aan de complexiteit van onze wereld, stelt Meijer.

Het is jammer dat Meijer zich niet explicieter verhoudt tot de hedendaagse politieke versplintering – een onderwerp waar je in deze context haast niet omheen kan. Daarin had misschien wel een nog prikkelender en interessanter pleidooi besloten gelegen; een roep om meer stemmen in het politieke debat te betrekken, òndanks verregaande versplintering die al aanwezig is. Dat pad wordt, wellicht door de summiere lengte van het boek, niet genomen. Misschien is een ander woord voor hoop bestaat namelijk vooral uit een analyse van het taalgebruik in het hedendaagse publieke en politieke debat. Daarin is, vooral aan de politieke kant van het verhaal, een sterk monologische tendens aanwezig, waarmee Meijer bedoelt dat men alleen nog voor het eigenbelang, of voor het belang van de eigen groep spreekt. Dat is een gemis, want bij de ongehoorde stemmen waar ruimte voor geboden moet worden zijn juist de oplossingen te vinden voor de crises van deze tijd, aldus Meijer.

Dit onderbouwt ze stapsgewijs door in ieder hoofdstuk een ander talig onderwerp onder de loep te nemen, om zo de gebreken van het politieke en publieke debat in Nederland aan te kaarten. Zo gaat ze uitgebreid in op de betekenis en impact van het woord ‘normaal’ door middel van een analyse van de campagneslogan ‘Normaal. Doen.’ van de VVD uit 2017. Door daarnaast ook in te gaan op hoe met het ‘nieuwe normaal’ van de coronacrisis het woord een nieuwe lading kreeg, laat ze zien dat het geen neutrale term is. ‘Normaal’ is niet iets wat los van wat er in de wereld speelt tot stand komt, maar iets wat actief gevormd en opgelegd wordt door de heersende macht. In een ander hoofdstuk richt Meijer zich op de verwevenheid tussen het publieke en politieke debat, hoe mensen taal inzetten als middel tot een doel, terwijl Meijer het in gesprek gaan met elkaar juist liever als doel op zich ziet. Het zenden van een eigen boodschap staat nog te vaak centraal, en dat gaat ten koste van het luisteren, waar Meijer meer belang aan hecht.

De laatste twee hoofdstukken gaan nadrukkelijk over het verbreden van het publieke en politieke debat, om zo ruimte te creëren voor meerstemmigheid. Dit alles staat, zoals meermaals in het boek voorbij komt, in dienst van de zoektocht naar nieuwe mogelijkheden om zo problemen van deze tijd beter aan te kunnen pakken. Wat dat ‘nieuwe’ precies inhoudt blijft enigszins vaag, maar het heeft ermee te maken dat betekenis van woorden nooit vaststaan of voor iedereen precies hetzelfde betekenen. Door telkens in gesprek met elkaar te blijven gaan, biedt taal, of specifieker het gesprek, mogelijkheden om tot nieuwe inzichten en overtuigingen te komen. Meerstemmigheid kan zo een middel zijn om tot oplossingen voor de grote politieke problemen van deze tijd te komen. Daarvoor is er meer rust, aandacht en stilte in het debat nodig, stelt Meijer, om zo van monoloog naar dia- of polyloog te gaan. Dat vereist nieuwe politieke luisterpraktijken, zoals vaker niet-instrumenteel luisteren, waarbij niet per se ieder gesprek tot een conclusie of beslissing leidt maar er meer ruimte is om na te denken over wat er gezegd is.

Ondanks de vele ideeën en complexe materie die in het boek voorbij komen is het knap hoe Meijer er toch in slaagt de grote lijn van het het boek duidelijk en goed volgbaar te houden. Haar filosofische bespiegelingen worden telkens van een beknopte en duidelijke inleiding voorzien. Zo bieden filosofische theorieën van onder andere Jean-Jacques Rousseau, Michel Foucault en Jane Mansbridge telkens aanknoopingspunten voor Meijer’s argumenten en blijft haar argumentatie duidelijk en goed te volgen. Het is alleen jammer dat de punten die vervolgens gemaakt worden soms nogal vaag en open blijven. Een van die momenten is wanneer Meijer concludeert dàt we naar natuur en dieren moeten luisteren, maar hoe dat dan moet blijft aan de lezer om zelf verder in te vullen. Ook worden er weleens open deuren ingetrapt, zoals dat het waarschijnlijk niet verstandig is mee te gaan in wat de massa denkt, zonder daar zelf bij na te denken. Desondanks is Misschien is een ander woord voor hoop een boek dat je met iets scherpere oren naar het publieke en politieke debat doet luisteren, precies zoals Eva Meijer wil.

Justin Scholtze

Eva Meijer – Misschien is een ander woord voor hoop. De Geus, Amsterdam. 84 blz. € 10,00.